We zagen honderd wormen op het pad waar we vaak lopen, drie weken geleden, op het asfalt voor fietsers, de situatie oogde kansloos, hoe moesten ze door de zwarte uitgeharde teer de bodem inkruipen?

Maar de wormen wilden dat helemaal niet, ze lagen doodstil, vertoonden atypisch wormgedrag, geen gekronkel, geen paring. Ze komen naar boven om te paren, zegt wikipedia.

In de regen? Alleen op wikipedia heb ik geen boek nodig.

Massa-extinctie, zegt ze.
Een feest voor vogels die zich schuilhouden, of slaan die alarm bij wormen die niet kronkelen zoals ik bij wormen die dat wel doen onder tegels en aan vishaken.

In Knausgards Zomer, dat ik toen las, drie weken geleden, is de regenworm een naar adem happend schepsel, een wezen dat naar boven komt om te ademen. Hij ademt door de huid. Een regenworm kan verdrinken. Ik schrik als ik dat lees.

De vier seizoenen vind ik Knausgards mooiste Boek, de reeks is encyclopedisch opgezet, een uitdijende brief aan zijn ongeboren en later zijn geboren dochter en door de omvang voel je de onmogelijkheid ervan, er is altijd meer wereld, er zijn altijd meer mensen, meer dingen, een vader kan een dochter niet alles leren, niet vantevoren, elk boek is onvolledig, elk leven misschien ook wel, ook al kent het een bepaalde afronding wanneer alle seizoenen aan de orde zijn gekomen – of eigenlijk is zijn boek over Munch mooier, dat is een encyclopedisch boek over één leven, en ook dat lukt niet, en toch kom je dichtbij omdat hij blijft typen over wat gebeurt, al blijft de horizon verschuiven, als in een wandeling. Als je blijft typen over wat gebeurt terwijl het gebeurt, zegt het vanzelf iets over hetgeen waarover je schrijft. Je relatie tot je onderwerp wordt duidelijk, en die is altijd complex, en juist die relatie, die verhouding, die complexiteit is interessant.

De regenworm is vernoemd naar iets waaraan hij een hekel heeft, wat hem in de war brengt, het getrommel en getril van regendruppels betekenen voor hem gevaar (de gravende mol, de pikkende merel). En duiden op gevaar: water verzadigt de bodem zodat hij naar boven komt om adem te happen.

Knausgard heeft dat gevoeld. Heeft hij een dunne huid?

Het Engels gebruikt het woord rain worm zelden. Een regenworm kan tegen water. Hij komt uit de zee. Alles wat je schrijft, elk woord, vertelt iets. Regenworm is een voorbeeld van een antropomorfe naam. Bij regen ziet de mens de worm.

Ik spit met een zware schep zwarte tuinaarde om en kom ze voortdurend tegen maar niet in die hoeveelheid die ik verwacht bij de zin die ik ook lees ‘de helft van alle biomassa op aarde bestaat uit wormen’. Ik sta in een vruchtbare tuin te spitten. Het lijkt lente (zomertijd is ingegaan), is winter (zon en vrieskou), het water is opgedroogd. Waar onder de grond zijn ze? Mensen kom ik overal tegen, op televisie zijn de straten leeg.

De bel gaat. Ik krijg een bos bloemen die de bezorger, een jong meisje, op straat zet (er zit een zwarte emmer van plastic bij) waarna ze wegloopt, waarna ik de bos bloemen oppak alsof we zojuist losgeld uitgewisseld hebben en ik de gegijzelde zometeen zal laten gaan. Op het kaartje staat ‘we gaan de derde week in van fysieke distantie’. Een seconde later in de kantoortuin, ruimte ingewisseld voor tijd, stroom: 31 foto’s van bloemen.

Er zijn 670 soorten regenwormen.

Darwins laatste boek ging over wormen.

Iets heeft een werkelijke gedaante en de gedaante die hij aanneemt in ons, hoe wij hem zien. Met die tweede versie leef je, tot iets het beeld doet kantelen. Metaforische dienstbaarheid, noemt Leslie Jamison die tweede gedaante.

Een nijlpaard zou nijlkoe kunnen heten, denk ik na het zien van een documentaire. Een nijlpaard lijkt meer op een koe, de plompe volheid van het lichaam, het ophoesten van het gras bij extreme droogte om het nogmaals ter herkauwen. Het ontbreken van wapperende manen.

Even later zie je hem door water rennen, gangen maken in lange slierten gras.

[Blijft de vraag: waarom paren wormen boven de grond? Om geen andere wormen tegen te komen?]