De afgelopen twintig jaar heb ik aan de universiteit van Syracuse college gegeven over het negentiende-eeuwse Russische korte verhaal in vertaling. Mijn studenten behoren tot de beste jonge schrijvers van Amerika. (Elk jaar kiezen we zes nieuwe studenten uit zes- à zevenhonderd kandidaten.) Als ze aankomen, zijn ze al fantastisch. In de loop van de volgende drie jaar proberen we ze te helpen om hun, wat ik noem, ‘iconische ruimte’ te bereiken – de plek waarvandaan zij de verhalen gaan schrijven die alleen zij kunnen schrijven, met gebruik van datgene wat hen uniek maakt – hun sterke punten, zwakheden, obsessies, eigenaardigheden, de hele mikmak. Op dit niveau is goed schrijven een vanzelfsprekendheid; het doel is ze te helpen bij het verwerven van de technische middelen die ze nodig hebben om trots en vrolijk zichzelf te worden. In de hoop de dynamiek, de techniek van de vorm te begrijpen (‘Hoe werkt dit apparaat eigenlijk?’), richten we ons in het Russische college op een handjevol grote Russische schrijvers om te kijken hoe zij het deden. Soms scherts ik (en toch ook weer niet) dat we lezen om te zien wat we kunnen stelen. Een paar jaar geleden besefte ik, na een college (er hangt krijtstof in de herfstlucht, in de hoek bonkt een ouderwetse radiator en ergens in de verte oefent een fanfare, zoiets), dat ik een paar van de beste momenten van mijn leven, de momenten waarop ik echt het gevoel had dat ik de wereld iets van waarde te bieden had, had beleefd tijdens het geven van die Russische colleges. De verhalen waarover ik het dan heb, zijn voortdurend bij me als ik aan het werk ben – als de hoge lat waaraan ik mijn eigen werk afmeet. (Ik wil dat mijn verhalen iemand net zo ontroeren en veranderen als die Russische verhalen mij hebben ontroerd en veranderd.) Na al die jaren zijn die teksten oude vrienden voor me geworden, vrienden die ik elke keer als ik het college geef, mag voorstellen aan een nieuwe groep briljante jonge schrijvers. Daarom besloot ik dit boek te schrijven, om wat mijn studenten en ik in de loop der tijd hebben ontdekt op papier te zetten en op die manier een bescheiden versie van dat college aan je te presenteren.

In een echt semester lezen we misschien dertig verhalen (twee à drie per college), maar voor dit boek zullen we ons beperken tot zeven. Deze verhalen heb ik niet uitgekozen omdat ze representatief zijn voor een uiteenlopende groep Russische schrijvers (alleen bestaande uit Tsjechov, Toergenjev, Tolstoj en Gogol) en het zijn ook niet noodzakelijkerwijs de beste verhalen van deze schrijvers. Het zijn gewoon zeven verhalen waar ik van hou en die ik in de loop der tijd als uitermate leerzaam heb ervaren. Als het mijn bedoeling was geweest een niet-lezer verliefd te laten worden op het korte verhaal, dan hoorden deze tot de verhalen waarmee ik hem of haar had laten kennismaken. Maar ze zijn niet allemaal even geweldig. Sommige zijn geweldig ondanks bepaalde zwakheden. Andere zijn geweldig vanwege hun zwakheden. Voor sommige zal ik misschien een beetje moeten opkomen (waaraan ik me graag zal wagen). Ik wil het vooral hebben over de vorm van het korte verhaal zelf en deze verhalen lenen zich prima voor dat doel: ze zijn eenvoudig, helder en elementair. Voor een jonge schrijver is het lezen van de Russische korte verhalen uit deze periode zoiets als het bestuderen van Bach voor een jonge componist. Alle basisbeginselen van de vorm zijn erin te bewonderen. De verhalen zijn eenvoudig maar ontroerend. Wat erin gebeurt doet ons wat. Ze zijn geschreven om ons uit te dagen en om onze woede en verontwaardiging te wekken. En om ons, op een ingewikkelde manier, te troosten.

Als we deze verhalen beginnen te lezen, lijkt dat misschien vreemd, omdat het voor het merendeel kalme, huiselijk en apolitieke verhalen zijn; maar dit is verzetsliteratuur, geschreven door progressieve hervormers in een repressieve cultuur, onder de constante dreiging van censuur, in een tijd waarin de politieke stellingname van een schrijver kon leiden tot verbanning, gevangenschap en executie. Het verzet in deze verhalen is kalm, heeft een bepaalde tendens, en stamt van wellicht het radicaalste idee van allemaal: dat ieder mens aandacht verdient en dat de bronnen van het vermogen tot goed en kwaad gevonden kunnen worden door te kijken naar één enkele, zelfs heel onbeduidende persoon en de kronkels van zijn of haar geest.

Ik studeerde techniek, aan de mijnbouwhogeschool van Colorado, en kwam pas laat tot de fictie, vergezeld van een bepaalde opvatting over het doel van fictie. Ik had in de zomer een keer een ingrijpende ervaring toen ik ’s nachts The Grapes of Wrath aan het lezen was in een oude camper op de oprit van mijn ouders in Amarillo, nadat ik lange dagen had gemaakt op de olievelden als zogeheten jug hustler, iemand die de kabels legt en de geofoon plaatst voor seismisch onderzoek. Een van mijn collega’s was een Vietnamveteraan die om de zoveel tijd midden op de prairie uitbarstte met de stem van een opgefokte radiopresentator op maximaal volume (‘DIT IS WVOR, AMARILLO!’) en een ex-gedetineerde die me elke ochtend in het busje op weg naar de ranch waar we werkten een update gaf over de nieuwe en perverse dingen die hij en zijn ‘mokkel’ de vorige nacht hadden uitgeprobeerd op seksueel gebied, beelden die mij, helaas, altijd zijn bijgebleven. Als ik na zo’n dag Steinbeck las, kwam de roman tot leven. Ik werkte in een vervolg op de fictieve wereld, besefte ik. Het was hetzelfde Amerika, decennia later. Ik was moe, Tom Joad was moe. Ik voelde me misbruikt door een grote en rijke macht, net als dominee Casy. De kapitalistische behemoth verpletterde mij en m’n nieuwe kameraden eronder, zoals hij ook had gedaan met de Okies die in de jaren dertig onderweg naar Californië door dezelfde Panhandle waren getrokken. Ook wij waren verwrongen puin van het kapitalisme, de noodzakelijke prijs van het zakendoen. Kortom, Steinbeck schreef over het leven zoals ik het aantrof. Hij stond voor dezelfde vragen als waar ik voor kwam te staan, en hij vond dat ze urgent waren, zoals ik ze ook urgent begon te vinden. Toen ik een paar jaar later de Russen ontdekte, hadden ze hetzelfde effect op mij. Ze leken fictie niet als iets decoratiefs te beschouwen, maar als een essentieel ethisch gereedschap. Ze veranderden je als je ze las, leken de wereld een ander, interessanter verhaal te laten vertellen, een verhaal waarin je een zinvolle rol kon spelen, en waarin je verantwoordelijkheden had.

Zoals je misschien gemerkt hebt, leven wij in een verloederd tijdsgewricht en worden we gebombardeerd met uitbarstingen van laagdrempelige, oppervlakkige, van dubbele agenda’s doortrokken, te snel verspreide informatie. We vertoeven straks enige tijd in een rijk waar wordt aangenomen dat, zoals de grote (twintigste-eeuwse) Russische meester van het korte verhaal Isaak Babel het zei, ‘geen ijzeren spijker zo ijskoud een menselijk hart doorboort als een punt op de juiste plaats’. We gaan zeven nauwgezet geconstrueerde schaalmodellen van de wereld binnen, gemaakt voor een specifiek doel dat onze tijd misschien niet helemaal onderschrijft maar dat deze schrijvers impliciet accepteerden als het doel van kunst – namelijk, het stellen van de grote vragen: hoe moeten we hier leven? Waarvoor zijn wij op de wereld gezet? Wat moet voor ons van waarde zijn? Wat is waarheid eigenlijk en hoe kunnen we die herkennen? Hoe kunnen we kalm blijven als sommige mensen alles hebben en andere mensen niets? Hoe kunnen we vrolijk zijn in een wereld die schijnbaar wil dat wij van andere mensen houden, maar ons op het eind toch ruw uit elkaar rukt, zonder uitzondering? (Je weet wel, die vrolijke, typisch Russische grote vragen.)

Een verhaal kan ons dit soort vragen pas stellen als we het uit krijgen. Het moet ons naar binnen trekken, ons dwingen door te lezen. Het doel van dit boek is dus vooral diagnostisch: als we een verhaal in getrokken werden, niet konden ophouden met lezen, voelden dat we gerespecteerd werden, hoe deed het dat dan? Ik ben geen criticus of literair historicus of een expert in Russische literatuur of iets dergelijks. In mijn artistieke leven heb ik altijd in de eerste plaats geprobeerd emotioneel ontroerende verhalen te schrijven die een lezer niet kan wegleggen. Ik zie mezelf eerder als een variétéartiest dan als een geleerde. Mijn benadering van lesgeven is niet zozeer academisch (‘in deze context is wederopstanding een metafoor voor politieke revolutie, een zaak die de Russische Zeitgeist voortdurend bezighield’), als wel strategisch (‘waarom hebben we die tweede terugkeer naar het dorp eigenlijk nodig?’). De basisoefening die ik hier geef luidt als volgt: lees het verhaal en vraag je vervolgens af wat voor ervaring je zojuist hebt gehad. Was er een passage die je bijzonder ontroerend vond? Een moment waarbij er tranen bij je naar boven kwamen, een passage waaraan je je ergerde, die je aan het denken zette? Elk antwoord is goed. Als jij (mijn welwillende kanjer van een lezer) het zo voelde, telt het. Als het je in verwarring bracht, is dat het vermelden waard. Als het je verveelde of kwaad maakte: waardevolle informatie. Je hoeft je antwoord niet literair aan te kleden of uit te drukken in termen van ‘thema’ of ‘plot’ of ‘karakterontwikkeling’ of wat dan ook. De verhalen zijn natuurlijk in het Russisch geschreven. Ik geef hier de Engelse vertalingen die mij het meest hebben gedaan of de versies die ik jaren geleden als eerste zag en die ik sindsdien in mijn colleges gebruikt heb. Ik spreek geen Russisch, dus ik kan niet instaan voor hun getrouwheid ten opzichte van de originele (hoewel we ook daaraan gaandeweg enige gedachten zullen wijden). Ik stel voor dat we de verhalen benaderen alsof ze oorspronkelijk in het Engels zijn geschreven, in het besef dat we de muziek van het Russisch kwijtraken en ook de nuance die de verhalen voor een Russische lezer hebben. Zelfs in het Engels, ontdaan van dat prachtigs, zullen ze werelden voor ons doen opengaan.

1 Het voornaamste wat wij ons samen moeten afvragen is: wat voelden we en waar voelden we het? (Alle coherente intellectuele arbeid begint met een oprechte reactie.) Als je het verhaal gelezen hebt, laat ik er mijn gedachten over gaan in een essay, waarin ik je deelgenoot maak van mijn reacties, een pleidooi houd voor het verhaal en een paar technische antwoorden geef op de vraag waarom we wellicht voelden wat we voelden, waar we het voelden. Hier moet ik even vermelden dat het essay je niet veel zal zeggen als je het bijbehorende verhaal niet gelezen hebt. Ik heb geprobeerd de essays af te stemmen op iemand die het net heeft gelezen en fris van de lever een reactie paraat heeft. Voor mij is dit een nieuw soort schrijven, technischer dan gewoonlijk. Natuurlijk hoop ik dat de essays onderhoudend zijn, maar tijdens het schrijven kwam steeds het begrip ‘werkboek’ bij me op: een boek waarin het om werken gaat, soms om hard werken, maar om werk dat we samen doen, met de bedoeling dieper binnen te dringen in deze verhalen dan mogelijk zou zijn met een eenvoudige eerste lezing. De bedoeling hiervan is dat de verhalen, doordat we er zo dicht bovenop zitten, bereikbaarder voor ons worden als we aan die van onszelf werken; dat deze intense en bijna geforceerde kennismaking ermee ons bewust maakt van de wendingen en instinctieve stappen die zo’n groot deel vormen van wat schrijven eigenlijk is, van moment tot moment.

Daarom is dit een boek voor schrijvers maar, naar ik hoop, ook voor lezers. In de afgelopen tien jaar kreeg ik de kans in de hele wereld voor te lezen en lezingen te geven en kennis te maken met duizenden toegewijde lezers. Hun hartstocht voor literatuur (die duidelijk naar voren kwam in de vragen uit het publiek, onze gesprekken aan de signeertafel, de conversaties die ik had met boekenclubs) heeft me ervan overtuigd dat er een uitgestrekt ondergronds netwerk bestaat dat aan het werk is voor het goede in de wereld – een web van mensen die lezen een centrale rol in hun leven hebben gegeven omdat zij uit ervaring weten dat lezen hen ruimdenkender en ruimhartiger maakt en hun leven interessanter. Toen ik dit boek aan het schrijven was, had ik die mensen in gedachten. Hun ruimhartige ontvangst van mijn werk en hun nieuwsgierigheid naar literatuur, en hun geloof erin, gaven mij het gevoel dat ik een beetje kon uitpakken – en zo technisch, nerdy en eerlijk kon zijn als maar nodig was, terwijl we er ondertussen achter proberen te komen hoe het creatieve proces echt werkt. De manier waarop we lezen bestuderen is bestuderen hoe onze geest werkt: hoe die het waarheidsgehalte van een uitspraak inschat, hoe die zich verhoudt ten opzichte van de geest van een ander (d.w.z. die van de schrijver) in een andere tijd en in een andere ruimte. In feite gaan we onszelf hier zien lezen (en proberen te reconstrueren wat er door ons heen ging toen we, net nog, aan het lezen waren). Waarom zouden we dat willen? Nou, het deel van de geest dat een verhaal leest is ook het deel dat de wereld leest; het kan ons voor de gek houden, maar het kan ook getraind worden in precisie; het kan in onbruik raken en ons ontvankelijker maken voor luie, gewelddadige, materialistische krachten, maar het kan ook tot leven gewekt worden en ons transformeren tot actievere, nieuwsgierigere, alertere lezers van de werkelijkheid. Ik geef steeds nieuwe voorbeelden van manieren waarop we over verhalen kunnen denken. Niet één daarvan is ‘de juiste’ of afdoende. Beschouw ze maar als retorische proefballonnetjes. (‘Stel dat we zo over een verhaal denken? Hebben we daar wat aan?’) Gebruik ze als je er wat mee kunt. Vergeet ze als dat niet zo is. De boeddhisten zeggen dat een les zoiets is als ‘een vinger die naar de maan wijst’. De maan (verlichting) is het ding waar het om gaat en de wijzende vinger probeert ons die kant op te krijgen, maar het is zaak de vinger niet met de maan te verwarren. Voor de schrijvers onder ons die ervan dromen ooit net zo’n verhaal te schrijven als de verhalen waarvan we hielden, waardoor we op aangename wijze werden opgeslokt en die eventjes werkelijker leken dan de zogenaamde werkelijkheid, is het doel (‘de maan’) de geestesgesteldheid te bereiken die ons in staat stelt zo’n verhaal te schrijven. Alle workshop-praat en verhalentheorie en aforistische, slimme, ambacht bevorderende slogans zijn slechts vingers die wijzen naar die maan en ons proberen te dirigeren naar die geestesgesteldheid. Het criterium dat bepaalt of we een gegeven vinger accepteren of afwijzen: ‘Hebben we er wat aan?’

titel: we beginnen
stem: george saunders
perspectief: wat is er anders dan iets ervaren? zo leef je, zo leer je, zo lees je.
 bron:  Een duik in een vijver in de regen, Waarin vier Russen een masterclass geven over schrijven, lezen en het leven (uit het Engels vertaald door Erik Bindervoet, uit het Russisch vertaald door Robbert-Jan Henkes)