Woorden zijn omslachtig. De moeite die het kost om niet langzaam interesse te verliezen, de pauzes die langer worden. Beeld is er – B O E M, paukeslag – meteen, in één oogopslag, waarbij de vraag is wat precies wordt opgeslagen, de oogleden, omhoog, of het beeld, op het netvlies. De dubbelzinnigheid van taal, het feit dat je haar zelf leven in moet blazen, het eeuwige oppompen van die lege, zwarte, dode lijnen, elke wending die uiteenspat in honderd mogelijkheden, dat weerbarstige, die oefening in geduld, dat steeds willen stoppen, lezen vereist een ongelooflijke welwillendheid.

blik (‘oogopslag’) – fonkelend licht, schicht, bliksemstraal, glans, iets wat even oplicht; blijken, bleken, glanzen, plotseling schitteren. ‘De heldere straal, glans, blik der oogen, later het zien der oogen zelf.’