In de winkel stond een stevige, kartonnen ton die men wel eens ziet in muisvrije op- en overslagloodsen, aldaar in gebruik als afvalton, meestal met een doosje vergif ernaast. In de ton waren twee gaten geknipt waar een kat doorheen kan. De buitenkant was omwikkeld met ruw materiaal, sisal, waar men kattenkrabpalen mee bekleedt. Op de bodem van de ton: bont, halverwege: bont (in de ton was een verdieping gemaakt), bovenop: bont (op het deksel). De ton kostte 169 euro. Heerlijk optimisme van iemand die handel zag in emballagemateriaal van nauwelijks drie euro, die in een kale ton een kattenpaleis vermoedde, twee donkere kamertjes en een dakterras creëerde en iemands verbeelding zodanig aansprak dat diedegene een halve minuut twijfelde. Mijn kat, mijn kat, een koninkrijk voor mijn kat. Soms denk ik wel eens dat de handelsgeest de ware geest is, omdat hij – speels en lenig – niet blijft hangen in een droombeeld, maar handelt, doet, en de gek die ervoor geeft aanspreekt op zijn zwakke plek: zijn kat. Die gaat niet in die ton zitten of er bovenop.