De film speelt in de 22e eeuw. Door het broeikaseffect zijn de poolkappen gesmolten en staat een groot deel van de wereld onder water. Amsterdam, Venetië en New York zijn verzwolgen. Het bevolkingsaantal is sterk gereduceerd. Een nieuw type robot, Mecha, is gecreëerd, een geavanceerde androïde, nauwelijks van een mens te onderscheiden. David is een Mecha, gemodelleerd naar een elfjarig jongetje. Hij kan denken en emoties tonen. Hij is geprogrammeerd om onvoorwaardelijke liefde te tonen voor zijn nieuwe eigenaars: een vader en een moeder.

We kijken naar A.I. van Kubrick, ik lees over A.I. bij Dreyfus. Wat A.I. nog niet kan is haar in mijn bed toveren, de volledige zwaarte en ademhaling, de geur en de geborgenheid, het risico dat ze verdwijnt, weggaat, zich omdraait, doodgaat, mij vertrouwt en ik haar, mij kwetst en ik haar, de wederkerigheid van alles van wat we samenvattend ‘liefde’ noemen. A.I. kan niet slapen (wel stil liggen), niet eten. Als je niet samen kunt eten – het brood breken als kompanen (com, panis) – wat beleef je dan? A.I. is oneindig, niet kwetsbaar, ik hoef het niet te beschermen want ik kan het repareren of het repareert zichzelf. Ik hoef me er geen zorgen om te maken want het kent geen pijn, het heeft immers geen lichaam. Het kan emoties tonen maar ze niet voelen, ook daarvoor heb je een lichaam nodig. A.I. heeft geen lichaam, want het kan elk lichaam hebben, het is niet gebonden, het is niet eindig. A.I. is niet religieus, het zal het worst zijn wat het doet, welke taak het uitvoert: beslissen of ik een hypotheek krijg (nee, het algoritme zegt nee, het zal een mens zijn die dit eventueel overrulet, een mens die in mijn blauwe ogen kijkt), beslissen welk zoekresultaat ik te zien krijg (suboptimaal, er zijn werkelijk ontelbaar veel betere zoekresultaten, maar die komen je nooit onder ogen), me helpen om mijn schoenveters te strikken (is nog bijzonder moeilijk). De wereld begrijpen, grip erop krijgen, inclusief deze film, lukt omdat ik een lichaam hebt, zegt hij. Ik kan me voorstellen hoe het is om tegelijk kauwgum te kauwen en te fluiten (vrijwel onmogelijk) omdat ik een lichaam heb. Iemand die met een schaar op me afkomt boezemt me angst in omdat ik een lichaam heb waarvan ik weet dat het kan bloeden. Als je van een robot houdt, houd je vermoedelijk voor een groot deel van de vorm, zijn manieren van doen, zijn belichaming, de rest is projectie. Daarom lukt het ook met huisdieren, de liefde. Om A.I. te begrijpen zou ik Kierkegaard kunnen lezen, zegt hij.

[ik ben een robot, lees, lees, lees, zegt het algoritme, druk op de knop, ik ben een lichaam dat om koffie schreeuwt, ernaar verlangt, nee, je bent gestopt zegt het geupdatete algoritme]

«