Mijn brein blijkt mijn grootste vijand, maar op een andere manier dan ik had verwacht. Het produceert geluiden die er niet zijn. Op milde dagen hoor ik de zee, een zacht geruis dat klinkt alsof ik een schelp tegen beide oren druk. Op andere momenten zoemt op volle kracht een koelkast in mijn schedel, stand ‘extra koud’, de motor draait een te hoog toerental. Sommigen die ik raadpleeg zeggen dat je er aan went, anderen zijn wanhopig. Deskundigen adviseren je de geluiden als iets aangenaams voor te stellen zoals ‘klokken die luidden op je huwelijksdag’ of ja, waarom niet, de zee. Niet als gas dat onder hoge druk door leidingen raast, bloedvaten die suizen en op knappen staan, of vliegtuigen die opstijgen in het brein. 

Vroeger verlangde ik naar stilte. Nu naar geluid dat het geluid in mijn hoofd overstemt. De werkelijke zee, haar geraas, de wind door de duinen. Er is weinig waaruit ik hoop put. Het brein staat altijd aan, ook als het slaapt. Het produceert prikkels wanneer er geen prikkels zijn. Ik stel me in op leven onder een oorverdovende eeuwigdurende waterval. Vlak voor ik ga slapen klinkt die het luidst. Vorst en kou krijgen het brein stil, zegt Katherine May die in de winter gaat zwemmen. People don’t need therapy, they need a witness, confession, zegt de teacher. Gelukkig slaap ik goed. Gelukkig ben ik niet doof. Ook herinner ik me een wonder, een unieke foto, die me ooit onder ogen kwam, van een bevroren Niagara Falls, op 29 maart 1848.