De feiten die we waarnemen, ook buiten het wetenschappelijk onderzoek, worden bepaald door wat we weten en kennen. Iemand die veel vogels observeert, herkent vanuit een ooghoek het profiel, de kleur en/of de vlucht van een langsscherende sperwer, terwijl een gewone wandelaar niet eens een vogel gezien heeft. Iemand koopt een auto en dan pas valt het de bestuurder op dat er zoveel auto’s van datzelfde merk rondrijden. Iemand leest een boek over autisme en dan begint het op te vallen hoeveel mensen in zijn omgeving autistische trekjes hebben. We kijken met bevooroordeelde ogen naar de wereld en dat is voor wetenschappers niet anders. Soms kan je dingen, verbanden, gebeurtenissen slechts ‘zien’ als je weet dat ze er zijn en hoe ze zich voordoen. De aardbevingen in San Francisco waren er al lang. Sinds een jaar of tachtig weten we dat ze veroorzaakt worden door twee stukken van het aardoppervlak die langs elkaar schuiven, met horten en stoten. Die stukken waren er al tienduizenden jaren, net als de breuklijn. Nu zien we ze liggen.

In het jargon van de wetenschapsfilosofen wordt dan gezegd dat de waarneming theoriegeladen is. Dat wil zeggen: je neemt niet zomaar, onbevangen, iets waar. Je doet het altijd vanuit een perspectief. Sommigen gaan daar heel ver in. Ze houden vol dat om die reden alle kennis relatief is en dat de ene theorie niet meer waard is dan de andere. Ze beweren dat we de werkelijkheid niet kunnen kennen zoals ze werkelijk is. Als je op die manier lang genoeg doorredeneert, kom je erop uit dat je niets echt kan weten en dat je zelfs niet weet of de wereld wel bestaat. Voor de kennisrelativist is de wereld dan iets dat we ons in een gezamenlijke zinsbegoocheling wijsmaken. Dat soort ideeën zijn filosofische fijnslijperij, interessant om over na te denken, maar bijzonder onpraktisch in het dagelijkse leven. Je hand verbrandt als je haar op een gloeiende kachel legt en dat is in overeenstemming met alle wetenschappelijke kennis die we hebben over vuur, warmte, huid- en spierweefsel en de oxidatieprocessen van het een door het ander. Zo relatief of ingebeeld is dat blijkbaar niet.

Toch is het een reëel fenomeen dat we feiten waarnemen die passen in de theorie die we over de wereld hebben. De meest recente hypothesen over de werking van het brein en het ontstaan van het bewustzijn zien de hersenen als een ‘voorspellingsmachine’. Aan de hand van door ervaring opgebouwde modellen over de wereld toetsen we nieuwe zintuigelijke informatie aan onze bestaande kennis over de werkelijkheid. Iets wat afwijkt van wat we verwachten (en dat dus bestaande hypothesen tegenspreekt) valt extra op. Dat gebeurt overigens allemaal vliegensvlug en onbewust, en stuurt onze kennis en onze acties. Als ik op de fiets een bocht aansnijd, kan ik de scherpte ervan over- of onderschatten en moet ik desgevallend mijn snelheid aanpassen.

Nieuwe feiten worden dus pas waargenomen als we al minstens een vaag idee hebben van waar we op moeten letten en dat gaat vaak samen met een soort van verklaring ervoor. We zien niets als we niet min of meer weten wat we zien, net zoals Freud feiten leek te vinden in het verhaal van de kleine Hans op basis van zijn theorie over het oedipuscomplex.

Met Freud en Darwin op de sofa, Geerdt Machiels