Na een avond in een zaal met een saaie lezing (geen mooie, sprankelende zinnen of verwonderlijke wendingen, het idee kan in drie zinnen naverteld worden, het duurt 300) waarin je stil zit en verhaaltjes en praatjes en filmpjes als confetti over je uitgestrooid worden, en je drankjes drinkt in een zaal ernaast, en je met vijf mensen praat. Het lichaam protesteert. Er is geen inner. Er zijn geen planten of dieren waar je even naar kan kijken, of wolken die voorbijdrijven. Wat in mij is veranderd dat ik ernaar uitkijk of de luchtwortel al ontsproten is? Is dit wijs worden of de zonde van ongeduld? Er was een aangenaam moment waarin een meisje van de Rietveld bezig was met een houten bord met letters, de letters zaten met een draad aan elkaar, die raakte in de knoop, stoïcijns probeerde ze de draad te ontwarren, zodat de letters parels aan een ketting vormden, voor de prijswinnaar, Carolina Trujillo (Meisjes in blessuretijd), uiteindelijk lag er een knot letters, een hoopje op de grond. De moderator die de avond aan elkaar praatte werd ongeduldig, kan dit later? Hij trapte het moment van verrassing stuk, een gat in de tijd.

Hoe groot is een walvis? vraagt een kind.
Wat voor walvis?
Een grote walvis, zegt het kind.
Hoe groot?

zo eindigde het verhaaltje van K. Schippers over Jan Hanlo. Wat is een essay? Het voelt als een verlies dat ik niet schater van het lachen. Waarom zijn woordspelingen, taalspelen, niet echt echt leuk? Er was een mooi moment waarop ik zes paarden op een rij aanschouwde voor de stadsschouwburg, op weg ernaartoe. Politie torende hoog boven me uit. Klapperende hoeven maar je hoorde ze niet want ze stonden stokstijf, als standbeelden, gereed om in actie te komen indien nodig. De benen waren ingesnoerd met fluorescende tape. De paarden droegen een soort beenbeschermertjes. Majestueus. Joelende voetbalmenigte op het Leidse Plein, vlaggen, vonken. De gepantserde bussen, de hokjes, de roodwitte linten van plastic, de hekken. De manier waarop overwinnning georganiseerd was. Twee stegen, een gracht verderop: absolute stilte. Hoe doet Amsterdam dat? Ik loop rond. Kijk uit het keukenraam. Maak havermout. Vandaag geef ik aan 250 mensen tentamen, verplaats me daarvoor – rijdend op een ring van asfalt, naar een gigantische zaal in het AMC, waar een zee van tafeltjes staat te wachten. Het moment waarop ik die zaal binnenkom, die zaal is nog leeg, vult me altijd met ontzag, alsof ik een kerk binnenkom. Het is een andere ruimte. En het besef dat al die lichamen, al die levens onderweg zijn naar dat punt. Nog wat studerend. Een berichtje van iemand die ziek is. Een vraag, zijn er computers? En na twee uur is het voorbij. Alles is na twee uur voorbij. Je beschrijft en het raadsel vergroot zich. Ik beweeg als een bol in een baan. Na het voltooien van de baan, het verzwakken, lost een zelfstandig lichaam weer op in de fysis, lees ik bij Arjen Mulder. Ik had dat niet kunnen bedenken.