Hij gaat 2500 kilometer lopen. Ik kijk naar twee dunne zooltjes, gemaakt van materiaal dat lijkt op bandenrubber, elk met een knoop en een veter, waarop hij dat wil doen. Je kunt zelf bepalen om welke teen je die veter knoopt, en hoe. Hij heeft een klein wondje op de bovenkant van zijn voet. Eerdere knoop, eerdere poging. Ik zie hem soms maanden niet, in de geruststellende wetenschap dat hij er is, op enkele kilometers afstand, aan de oostkant van de stad. Hij heeft geen bed. Hij slaapt op de grond. Voor het raam liggen de spullen uitgestald. In de boom zit een jonge merel. Die veroorzaakt stress. Hij kijkt omhoog, hij maakt aanstalten. Beneden is het nest. Hij zit op een tak. Als hij weg is, is er die stress. Zolang hij in het zicht zit, gaat het goed. Hij probeert zo min mogelijk mee te nemen. Het gaat daarbij niet om aantal, het gaat om gewicht en omvang. Hij toont een klein apparaatje, een staafje en een mes, van Zweedse makelij, waarmee hij 3000 keer vuur kan maken. De vonken die hij in het rond laat schieten bereiken een temperatuur van 3000 graden celsius. Hij toont een waterfilter. Een denneappel kun je als wc-papier gebruiken, of een kegel sneeuw. Hij neemt wc-papier mee. Hij neemt geen handdoek mee, wel een dunne zeemleren lap. Een waterdicht zakje zout. Het meest luxe ding tussen de spullen is een klein ringetje met schroefdraad, geschikt om een fototoestel aan een stok te bevestigen. Zo kan hij foto’s van zichzelf maken. Hij heeft niks om ze op te zetten. Niemand volgt hem. Ik kijk naar zijn blote voeten, die zo kwetsbaar lijken. Zijn vriendin vindt dat hij een lelijke rugzak heeft, groen met ruitjes. Misschien gebeurt helemaal niks, vier maanden. Geen inzicht. Hij koopt bij de kantoorartikelenwinkel een tube secondenlijm om wondjes dicht te lijmen. De juiste lijm is niet aanwezig. De notitieboekjes laat hij liggen. Zo mogelijk stuurt hij een ansichtkaart.