Eind jaren zeventig, begin jaren tachtig, droegen moeders op tennisbanen bolletjes aan hun sokken. Die popten dan bij de hak boven de rand van hun schoen. De bolletjes waren meestal roze of babyblauw. How the hell did that happen? Superonhandig, vooral op rode gravel, die altijd in sokken gaat zitten, langs die rand – en die je op zijn heetst moet wassen. Het was de tijdgeest. Op de kleuterschool werden we in die jaren verplicht pomponnen te knutselen: kartonnen rondjes te knippen (de diameter van het karton bepaalde de diameter van de pompon): gekleurd breigaren rond twee van zulke rondjes te spannen (die lagen inmiddels – toen je even niet keek gebeurde dat – op elkaar met een klein gat in het midden): doorgaan tot je helemaal rond was: langs de omtrek garen losknippen: klaar. Als ik kinderen had ging ik dat vandaag met ze doen. Of op zoek naar een lege parkeergarage en hard rondjes rijden, schreeuwend, met het raam open.