Als je nadenkt, niet te diep, maar losjes en ontspannen; als je soeverein langs de grote lijnen van een onderwerp scheert, je niet bekommert om details, nergens op focust, niet stilstaat, niet blijft haken, niet toesteekt; als je hoog en droog zweeft boven de materie, met trage vleugelslag, dan is er geen probleem: we leefden altijd al onder de zeespiegel, altijd al op moerasgrond, pompten met molens altijd al het land droog, haalden blond rivierslib naar boven waarvan we glas maakten en slepen lenzen om naar sterren en microben te kijken.

– zo stel ik me de situatie van een zeearend voor, in wijde cirkels rustig cirkelend, de lucht, zijn koninkrijk, onder zich; hij heeft zich breed gemaakt, niet smal en onzichtbaar zoals de reigers onder hem die in het ondergelopen polderlandschap staan te wachten, op een rijtje, en die door diezelfde lucht, de twee helften ervan, platgedrukt worden, alsof ze permanent tussen twee onzichtbare liftdeuren klemzitten, terwijl ze hun adem inhouden en alle kleur uit hen is gesijpeld… als je dus in de praktijk nadenkt, niet perifeer, hoog en droog, maar laag en nat, met een veelheid aan concretigheden, dan denk ik, maak er alsjeblieft een snel einde aan, of zit een kikker nog dagen onverteerd in die buik?

[bij het opzuigen van een vlieg in de harde kunststof buik van een stofzuiger, bij het zien van een satellietbeeld waarop groene vlakken regenwoud in een oogwenk veranderen in witte, grauwgrijze, tijdens een autorit waarbij de wolken onder hun eigen gewicht zijn doorgezakt en op het grasveld liggen, bij het lezen van Klukhuhn, bij het liggen in haar armen en het voelen van haar ademhaling in haar buik en de angst dat ze doodgaat, bij het wegtikken van de vakantiedagen en de verte, en het bestellen van een over-de-oren koptelefoon voor in de bus, bij het ophangen van de vetbollen en het strooien van poedersuikerrijp op de daken, tijdens het traag glijden van rondjes temidden van honderden mensen op een schaatsbaan, iedereen droeg een muts, geen helm]