Een oude man voelde hij zich pas sinds hij een koude voet had. Hij was drieënvijftig jaar, nog te jong om voor echt oud door te gaan, maar hij las de tekenen. Er was een zenuw bekneld geraakt in zijn onderrug. Sindsdien had hij een koude linkervoet. Als hij ‘s morgens op de badkamervloer stond, zag hij dat ze verschillend van kleur waren. De rechter was goed doorbloed, zoals het hoorde, maar de linker was bleek en koud. Als hij erop drukte, voelde hij bijna niks. Het leek of de voet een ander toebehoorde. Het sterven begint vanuit de voeten. Zo zou het zijn, de weg naar het einde: een geleidelijk uit elkaar groeien van hem en zijn lichaam. De naam is de gast van het echte ding, had een filosoof uit het oude China gezegd, en zo kwam hij, Pontus Beg, ook steeds meer tegenover zijn lichaam te staan – hij was de gast en zijn lichaam het echte ding. En het echte ding begon zich nu van de gast te ontdoen. Hij staat op het zeil met een warme en een oude voet en bedenkt dat hij zich nog iets moet inschenken om weer in slaap te raken. De slaap is naarmate hij ouder wordt steeds vaker een onbetrouwbare vriend – Tommy Wieringa