It was in Cohen’s work [States of denial] that Jenny Offill found the idea of ‘twilight knowing’, a state hovering between denial and knowledge, as a name for where Lizzie finds herself at the beginning of the book [Weather]. Her reading widened to climate science, mythology, psychology and sociology, in an effort to understand how people have responded to disasters at different points in history. To confront a looming apocalypse through reading, she admits, was ‘deeply silly, and also the only thing I knew to do’. By making her protagonist a university librarian, Offill was able to create a character who shared her own instinct to look for answers in books, and to indulge in imagining ‘a little bit of an unlived life’.

De boeken die in stapels op tafel liggen, en naast de bank, en op de vloer, breng ik in rustige tred naar zolder (Job Koelewijn, A balancing act). Onder de nok van het huis duw ik ze één voor één tegen de wand. Ze vormen nieuwe stapels, een skyline waarvan de hoogte bepaald wordt door het schuine dak, een rechte lijn, een maaiveld. Als er een nieuw boek in komt, moet er een boek uit, zoals in een mond, er passen niet ineens meer tanden op een kaak, tanden duwen elkaar weg.

Al kan ik tussen mijn boeken niet rechtop staan, stoot ik voortdurend mijn hoofd, net als de bovenste boeken, toch heeft dit huis een hoge WOZ-waarde. De zolder, waar ik gebogen loop, telt als een volledige verdieping (‘slaapkamer’) terwijl feitelijk sprake is van een breed bruin polig tapijt met daarboven een houten tent. Ik kan deze tent nooit verhogen, het aangezicht vereist schuin en schattig en droppig en Zaans, het wil een dijkhuisdak.

Deze zolder is mijn favoriete plek in huis. Het achterdek, noem ik haar liefkozend, er past precies een tweepersoonsbed, en er is een raam uitgespaard, waarop het laatste zonlicht valt, en ik lees er de boeken, in de zon, alsof ik op een cruiseschip zit, en als het regent op een soort Ark van Noah, hoog en droog, een grijs laatste oordeelgevoel overvalt me. Het water rijst in de tuin, de tuin staat blank, ik bevind me in een dijkhuis, waan me veilig, zoals op dek 11 of 12 of 13, waar de suites zijn, de reddingsboten hangen.

Een week geen school. Giovanni Papini wacht, Het avondrood der filosofen. Ze liet dat boek slingeren.