Katherine May wandelt een wandelpad. Daarvoor moet ze zich in allerlei bochten wringen, momenten zoeken, oppas regelen, of man en kind meeslepen, die ergens in een pub ontmoeten. Ze laat zichzelf door hen naar beginpunten brengen en op eindpunten ophalen, of eerder, als het regent of niet lukt. Ze legt het wandelpad – South West Coast Path (1013,89 km) – in stukken af, verspreid over een paar maanden, alsof ze een parallel leven weeft, een draad die af en toe boven komt in het gewone, gerafelde bestaan waarin ze totaal is vastgelopen. 

In het begin is ze obsessief in de uitvoering van haar wandelplan, ze wil het traject precies afleggen. Ze mag geen mijl overslaan. Gaandeweg het boek wordt ze milder. Je zou dit als winst kunnen zien, maar ook als toegenomen onverschilligheid. Op een dag ontdekt ze ‘the obvious’: ze is aan het ‘vanishen’. Ze verdwijnt. Als ze overweldigd is, verdwijnt ze. Het zoutpad lopen betekent niet zichzelf vinden, maar weggaan, verdwijnen, een kenmerk van haar autisme, makkelijk te verwarren met ongevoeligheid, arrogantie.

In anticipation of her 38th birthday, Katherine May set out to walk the 630-mile South West Coast Path. She wanted time alone, in nature, to understand why she had stopped coping with everyday life; why motherhood had been so overwhelming and isolating; and why the world felt full of expectations she couldn’t meet. 

[bij het lezen van The Electricity of Every Living Thing: A Woman’s Walk In The Wild To Find Her Way Home (Katherine May) dat me meer boeide dan Het zoutpad (Raynor Win) waaraan ik enthousiast begon, liggend in een bed in een retraite aan zee, maar dat ik nooit uitlas. Ik vereenzelvig me met Katherine May en niet met Raynor Winn (verliest haar huis door speculatie, staat op straat, man is ziek, gaat lopen). Katherine May wil afzien, kastijdt zichzelf, maar ligt liever in een luxe warm bad. Haar wilskracht richt zich tegen zichzelf. ‘In all our wandering through real or fictional worlds it is probably ourselves we seek, and since that encounter is impossible we want the next-best thing: the completely intimate contact which may show us another like ourselves.’ – Wallace Stegner in On teaching and writing fiction. Het troost als iemand op ons lijkt. We zijn het doormiddengehakte dier met de twee ruggen op zoek naar de andere helft.]