Maandagochtend, ze zadelt de kachel op met lappen katoen. De rommelige poëzie van kleding die in het open veld te drogen hangt: een shirt, een handdoek, een trui.

Verliefdheid kan als je geluk hebt drie jaar duren, al heeft geluk er weinig mee te maken, tenzij je het lot van wat je toevalt, de gift van genen, chemische huishouding (stormvlaag phenylethylamine), een groot brein, en een vleug psychologie zo noemt.

Door obstakels in te bouwen valt het stadium te verlengen. Het loont om de dekens op te schudden, de schoenen aan te trekken, je los te rukken, weg te gaan, het leven te ervaren in contrasten. Er zit weinig anders op.

Ze geeft Plutarchus’ Huwelijk en liefde mee.

Zonder hulp van Eros verliest alles zijn aantrekkelijkheid, schrijft hij. Wie niet bemint tast ook het huwelijk aan, lees ik. Gevreesd het moment waarop ik mijn benen niet langer onthaar, ze de wc-deur open laat staan, ik mijn tanden niet poets, ze huid- en haarschilfers niet van het kussen klopt, we niet langer offeren aan die oude machtige god.

[bij het lezen van Anatomy of love, Helen Fisher]