Als de manier van schrijven verandert, verandert de maatschappij, zegt de man. Ik waan me immuun. Zoveel invloed heeft schrijven niet. Maar ik vergis me. Hij bedoelt niet wat er geschreven wordt, hij bedoelt hoe (grottekeningen, hiërogliefen, alfabet).

Sinds kort kent de mens één notatiesysteem, zegt hij. Muziek, foto’s, verhalen, dingen, mensen…alles is code. Hij houdt een mandarijn omhoog. ‘Think of this as an operating system of life that executes code.’ Verander een paar letters, en je hebt een citroen. Hij laat de mandarijn vallen.

Voor een mens is een mandarijn misschien een saai boek om te lezen, 700 pagina’s lang, eindeloze reeksen code. Ik voel zijn invloed. Hij wil binnen. Hij blijft rustig. Neemt een pauze na elke zin. De lezing vindt plaats in Amerika. Armageddon is niet ver weg.

Verander enkele letters in het influenza-virus en je hebt een epidemie die meer mensen doodt dan alle kogels in de eerste wereldoorlog, zegt hij. Of de tweede, ik versta hem niet, al is dat geen excuus. Internet heeft rewind-buttons, internet bewaart alles.

Het Stedelijk heeft een fantastische vleugel Design (= op de verbeelding berustend, onwerkelijk). Achter glas staan vijf kleine vaasjes: Influenza, Sinusitis, Pollinosis, Coryza, Ozaena. De vaasjes hebben de vorm van virussen die iemand verspreidt als hij niest. Er past nauwelijks een bloem in.

Niet het wat is van belang, hoe.
Schrijven, invloedrijk schrijven,
toekomstig schrijven, geëngageerd schrijven,
is letters veranderen in dikke boeken.

Hij steekt de mens (=lifecode) een hart onder de riem. De mens is software die zijn eigen hardware maakt. Een computer kan dat niet. ‘That revolutionizes it from the digital revolution’. Rommelen met lifecode (= design) zal alles veranderen.

RepRap! wil ik tegenwerpen, RepRap maakt zijn eigen hardware, plant zichzelf voort. Maar dat project lijkt ineens tamelijk nietig.

Hij zegt dat er boeren zullen zijn die geiten houden voor biologische kaas en dat er boeren zullen zijn die geiten houden voor melk met anti-stoffen tegen kanker. ‘Guess who’s gonna be rich?’