Ze ontdekte dat wetenschap ‘niet weten’ omarmt, ze had altijd gedacht dat ‘niet weten’ het exclusieve domein van kunst en literatuur en de liefde was.

Dat de hardnekkigheid waarmee sapiens universele principes wil toepassen terwijl de natuur die niet kent (gelijkheid, rechtvaardigheid) een naargeestige eigenschap is, een sjorren aan een dood paard.

Dat ze niet langer zocht naar dubbele lagen in boeken, kunstwerken, mensen.

Dat schrijven de plek is waar ze al haar lezen in stopte (Catherine Lacey) en dat dat voor meer handelingen geldt: liefde de plek voor jaloezie, haat de plek voor empathie.

De de menselijke geest alles wat de wereld bevat, alles wat gebeurt, met elkaar in verband wil brengen (internet).

Dat het niet lukte zichzelf te overtuigen met eigen gedachten, zoals ze zichzelf ook niet aan het lachen kreeg met eigen grappen, dat daar een doel lag.

Dat ze als Cartier-Bresson het leven niet wilde betrappen, geen beslissend moment wilde vastleggen, het was overal.

Dat liefde een vulkaan is die tot uitbarsten komt, een schip dat op een ijsberg botst. Dat het was wat het is, ook gedachten en gevoelens daarover.

Dat zij dat ontkende, het kan zijn wat je wil.