When you look for help, you look around. A broken car. Where’s the phone? When you’re down and out, you look up. You surrender. – Caroline Myss

De buschauffeur maakt een kruisteken, een kort gebaar – boven, beneden, links, rechts, alsof hij met zijn vlakke hand de voorruit schoonveegt, afwendt wat onvermijdelijk is. De rode auto steekt, na drie minuten aarzeling, eindelijk, in slakkegang, blind, het kruispunt over, vóór de bus die met geen mogelijkheid op tijd kan remmen. Ik kijk naar de enorme voorruit van de bus, en zet me schrap. Het is doodstil, hoewel de radio aanstaat (Sky Radio). Ik kijk niet naar de rode auto, ik zie de buschauffeur en realiseer me dat het heel vaak goed gaat, dat de brokken van een piloot vaak achter hem liggen, dat ze energetisch van aard zijn, trillingen, vibraties, geabsorbeerd door iedereen ter plekke, de man heeft zelf niks gemerkt, hij kruipt verder, op miraculeuze wijze de straat overstekend, een kuikeneendje op een drukke snelweg. Als je wat gebeurt symbolisch ziet, wat je ook prima achterwege kunt laten, ik kan altijd denken ‘idioot, je had dood kunnen zijn, gevaar op de weg’, zijn we allemaal (in ieder geval ben ik het, ik krijg het te zien) de slakkegang (niets in de gaten), de buschauffeur, de oogwenk, de grace. Dat is eenvoudig te groot. Ik wil dat dit bewustzijn stopt, het duizelingwekkende inzicht dat dit op miljoenen momenten op miljoenen plekken gebeurt. Al die hartverzakkingen. I need more soul om dat te verwerken. Het moet stoppen, dat is duidelijk (vertigo, misselijkheid). Ik moet snel onpersoonlijk worden. Madness. Maar waaraan geef je je over? Die laatste twee zinnen kun je omkeren.