Twee stappen maar, dan zie je al dat de omgeving van leven de essentie is.

[Het essay lijkt over vogels te gaan, het gaat over kunst. ‘Een winterkoninkje zingt alleen voor winterkoninkjes’ – ID]

Alles wat leeft neemt ruimte in beslag en wat de omvang van die ruimte betreft: er is geen dier dat hier op aarde genoeg heeft aan de ruimte van zijn eigen lichaam.

[Behalve de mossel, dat dier dat zijn eigen mal vormt, de kaken zwartstrak op elkaar klemt – ik denk aan die keer dat ik door Oostende liep en op de mosselpot van Marcel Broodthaers stuitte. Hij overstroomde van mossels – ID]

Altijd is er behoefte aan een omgeving.

[Zonder omgeving gaat het niet. De mossel heeft rots nodig, water. Al wat je omgeeft, al wat geeft is je omgeving. Omgeving geeft – ID]

Uit de omgeving wordt zuurstof betrokken voor de longen, voedsel voor de maag. De omgeving geeft licht aan de ogen, geluid aan het oor, gevoel aan de huid, geuren aan de neus en smaak aan de tong. Een veldmuis zoekt in zijn omgeving naar zaden en probeert zich in dezelfde omgeving in veiligheid te brengen voor een torenvalk die muizen zoekt.

Of het nu regen is of droogte, hitte, kou of harde wind, er gaat van een omgeving dreiging uit. Toch weten we bij elk gevaar ook weer omgeving die beschutting biedt.

Een lichaam heeft ruimte nodig om te groeien, en zeker ruimte om zich voort te planten. Dan zijn er jongen, die op hun beurt behoefte hebben aan een omgeving voor beschutting, en voor voedsel, om te kunnen groeien. Wij denken graag dat alles om de geest begonnen is. Maar de geest kan niet zonder lichaam en het lichaam heeft omgeving nodig. Twee stappen maar, dan zie je al dat de omgeving van leven de essentie is.

Ik zou haast zeggen: laten we nu even pauzeren. Kijk eens om je heen. Wat je ziet, dat ben je zelf.

[‘Let’s hit a pause button here’ is de zegswijze van Caroline Myss wanneer ze wil dat we opletten, wanneer ze al denkende en pratende stuit op een pareltje, een jewel. De essentie van teaching: ‘zorg voor voldoende pauze’ – ID]

Goed, nu is het volstrekt normaal dat een dier in zijn omgeving zekere inzichten verwerft en de ene omgeving hoger waardeert dan de andere. En het is ook normaal dat een dier probeert zich een naar zijn maatstaven hoost waardevol deel van zijn omgeving toe te eigenen, zulks op basis van exclusiviteit, met uitsluiting van concurrentie, en puur naar de behoeften van zijn aard, de wet van de natuur, dat wil zeggen zonder ruggensteun van artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht en zonder veel ophef over de zedelijke facetten van particulier eigendom.

Wij spreken dan van een territorium en een territorium verdraagt zich slecht met stilzwijgendheid, een territorium kan onmogelijk in het geheim worden bezeten, een territorium moet worden geproclameerd.

Op zichzelf geeft een zingende vogel de wereld een buitengewoon eenvoudig signaal. Ik zit hier, hier zit ik. Maar in zijn uitwerking is dit signaal zo eenvoudig niet, in menig opzicht zelfs uitgesproken dubbelzinnig.

Het begint er al mee dat een zingende vogel met een welhaast artistieke bravoure zijn eigen publiek uitkiest. Een vink zingt uitsluitend voor vinken, een winterkoninkje alleen voor winterkoninkjes. Je kunt een vink begraven onder de winterkoninkjes, dat doet hem niks. En andersom, een winterkoninkje zal zich nooit verwaardigen om te reageren op een vink. Alleen de in-crowd telt.

Maar ook binnen het selecte gezelschap van goede verstaanders heeft een vink met één en hetzelfde zangetje een dubbele boodschap. Voor mannetjes-vinken betekent het: ik zit hier, blijf jij maar uit de buurt. Voor vrouwtjes-vinken daarentegen: hier zit ik en ik zou het heerlijk vinden als je bij me kwam zitten.

Overigens – dat ik mij bij het zingen van vogels tot mannetjes beperk is een kwestie van biologie, geen mannelijk chauvinisme.

Misschien zijn er beeldend kunstenaars die in dit dubbele signaal, mannetjes wegwezen, vrouwtjes hier komen, iets van zichzelf bespeuren. Onder schrijvers ken ik er in ieder geval wel een paar die met deze instelling werken.

Met kunstenaars hebben zingende vogels ook gemeen dat zij hun nek uitsteken. Zij manifesteren zich niet alleen aan hun soortgenoten, maar ook aan natuurlijke vijanden. Met zijn zang kan een vinkje makkelijk de aandacht van een sperwer trekken. En dat is nog eens wat anders dan een slechte kritiek, dat is gewoon de dood.

Maar wie wil winnen zal moeten spelen en wie speelt kan verliezen. Geluk en ongeluk gaan in de natuur hand in hand. Er zijn geen voordelen zonder nadelen. Ondertussen zal een vogel, net zomin als een architect zomaar ergens een huis neerzet, zomaar ergens een zangetje neerzetten. Ik bedoel, ze zingen er niet domweg op los – er bestaat duidelijk verband tussen vogelzang en de akoestische eigenschappen van de omgeving.

In het bos hoor je kwelen, in het riet hoor je krassen en boven het weiland schallen ze het uit.

Bij merels is vastgesteld dat ze, binnen de grenzen van herkenbare merelzang, in het bos anders zingen dan in de stad. In verschillende geluidsdecors zijn het verschillende frequenties die een merel de beste verstaanbaarheid, de meest evidente presentatie opleveren.

En het punt van dialecten. Vogels ontwikkelen hun zang ook in samenspraak met elkaar, soortgenoten. Zo zingen/zongen de laatste ortolanen in de Achterhoek net een tikje anders dan de laatste ortolanen in Midden-Limburg.

Bij Grubbenvorst is eens een ortolaan gezien die zong als een geelgors. Daaruit viel op te maken dat het arme dier nooit andere ortolanen had gehoord. Over eenzaamheid gesproken.

En niet alleen de zang. Veel vogels onderstrepen hun territoriale aanspraken met kleur. Dan denk ik nog niet eens direct aan notoire kleurdragers als pauw en goudfazant. Nee, ook het simpele wit op de wangetjes van een koolmees, de koperen glans van een wilde eend, het rood van een roodborstje – het is als het erop aankomt, in het seizoen van paring en voortplanting, allemaal net wat intenser, wat feller, wat virieler.

Roodborstjes reageren in die tijd heftig op rood. En niet alleen roodborstjes. Ook voor stekelbaarsjes speelt rood een belangrijke rol. Ik weet niet meer bij wie ik het gelezen heb, bij Maarten ‘t Hart of Konrad Lorenz, over een stekelbaarsje in een aquarium op de vensterbank. Het dier werd telkens enorm agressief als een – rood – autootje van de posterijen door de straat reed. Hieruit blijkt al dat zoeits algemeens als de kleur rood ook voor een dier boven zichzelf kan uitgroeien en symbolische lading krijgt.

Met name wanneer het om het verdedigen van een territorium gaat, staat het dier steeds op de drempel van een utilitaire wereld en een geritualiseerde.

Iedereen begrijpt dat zingen voor vogels de voorkeur verdient boven elkaar steeds maar aan stukken scheuren, met het risico dat je een keer zelf aan stukken wordt gescheurd.

Iedereen kent het hondengevecht, dat beëindigd hoort te worden als de onderliggende partij zich weerloos maakt door zijn keel aan te bieden. Alleen de hond die door de mens naar zijn eigen evenbeeld is gefokt, de pitbull, kan op zo’n moment doorbijten.

Bij mannetjes van adders zie je dat ze in hun gevecht de gevaarlijkste wapens juist niet gebruiken. In plaats van hun giftanden in te zetten, richten de slangen zich met het bovenlijf tegen elkaar op. Ze duwen wat, ze wringen wat, ze kronkelen wat. Het ziet er ritmisch uit, het ziet er gestileerd uit, het ziet eruit als een dans.

Zang, kleur, dans – het begint al aardig op totaaltheater te lijken, om niet te zeggen: op een performance.

Zang, kleur, dans en geur. Het zijn vooral zoogdieren die hun ambities kenbaar maken middels geuren, hetzij de afscheiding van speciale klieren, hetzij urine of uitwerpselen.

Ik heb eens aan de Franse kant van de Pyreneeën gelopen en elke tien stappen lag er een keutel – van vos, allerlei marterachtigen en misschien zelfs een bruine beer. Hieruit blijkt allereerst dat die dieren de neiging hebben om dezelfde paden te volgen als wij – of dat wij de neiding hebben om dezelfde paden te volgen als die dieren. De juiste volgorde is natuurlijk niet meer te bepalen. Dan zou je met zo’n landschap helemaal van voren af aan moeten beginnen. Waarschijnlijk zou dan blijken dat we allemaal niks beters weten te bedenken dan de paadjes van runderen en geiten te volgen. In ieder geval schijnt niemand het zich nodeloos moeilijk te willen maken.

Doorgaans vind je de keutels waarover ik spreek op opvallende plaatsen. Op een steen of een omgevallen boom. Of net als een kruisbeeld, op een snijpunt van wissels. Deze opvallende manier van markeren dient ongetwijfeld tot een optimale verspreiding van de betrokken geur. Wij spreken niet voor niets van geurvlággen. Maar je kunt je nauwelijks voorstellen dat ze niet ook een visuele betekenis hebben. Ik zal niet in details treden, ik heb ook absoluut geen behoefte om te worden doorverwezen naar een psychiater, maar de verdroogde, als touw gewonden keutel van een wezel, hermelijn of boommarter kan van grote schoonheid, zijn een kunstwerk op zichzelf, de uitdrukking van een tot de verbeelding sprekende individualiteit. Ik bedoel: een intiemer ruimtelijk signaal is toch nauwelijks denkbaar.

Nu wil ik eerst nog op één aspect van het territorium in de dierenwereld wijzen, een aspect waarvan ik denk dat het van belang is voor iedereen die zich met het verdelen, kwalificeren en inrichten van ruimte bezighoudt.

Het ligt voor de hand om aan te nemen dat het de sterkste, handigste of slimste dieren zijn die de beste territoria in bezit nemen. En dat is ook zo. Maar het is ook andersom: het bezit van een territorium maakt dieren sterk en handig en slim. Het dier vormt zijn territorium, het territorium vormt het dier. Het territorium vormt niet alleen een materiële maar ook een psychologische kracht. Of zoals ik al zei: twee stappen maar, dan zie je al dat de omgeving van het leven de essentie is.

Het zou alleen al voor de volledigheid prachtig zijn als beesten zich ook van teksten bedienden, maar dat is een dood spoor. Daarentegen zijn er wel volop teksten waarin men zich van beesten bedient. Daarom tot besluit twee voorbeelden van territoriaal gedrag als metafoor.

Laatst las ik De roofbruid, een omvangrijke roman van Margaret Atwood. Zij typeert een van haar mannenfiguren als volgt: ‘Hij houdt ervan zijn eigen charme weerspiegeld te zien in de ogen van elke vrouw in de kamer; hij gaat van de een naar de ander alsof zij boompjes zijn en hij een hond.’

En ik dacht ook aan mijzelf, een passage uit een kleine roman, die ik destijds de titel Het verhaal heb meegegeven. Mijn hoofdpersoon, en dat ben ik natuurlijk niet helemaal zelf, zegt: ‘Ik geloof dat ik zachtjesaan word voorbereid op een leven als vogel. Een specht hoop ik, want ik hou van hout. Wij spechten veranderen dode bomen in totempalen. Noem het honger naar insecten, noem het religie. Bekijk maar wat je het beste uitkomt.’

Wat mij aan deze metafoor het meest bevalt: dat kunst uiteindelijk een vorm van eten is.