Who are you, reader, reading my poems an hundred years hence?
I cannot send you one single flower from this wealth of the
spring, one single streak of gold from yonder clouds.
Open your doors and look abroad.
From your blossoming garden gather fragrant memories of the
vanished flowers of an hundred years before.
In the joy of your heart may you feel the living joy that sang one spring morning, sending its glad voice across an hundred years.
– The Gardener, Rabindranath TagoreNu ik niet weet waarom te schrijven, en misschien is het goed op dat punt te geraken, dat moment van inkeer, maar wel wat, zie ik dat het herfst is in de tuin, het sneeuwt bladeren. Het gras, lange stelen, ongemoeid gelaten, waarin ‘s nachts onbekende lichamen hebben liggen rollen, zit vol afdrukken, ziet eruit zoals Van Gogh korenvelden en luchten en akkers schilderde, slierten spaghetti, golvende lijnen, bijeengebonden door onrust en levendige kleur. Het ligt bezaaid met dor, bruin, blad. Een onberispelijk gazon was ooit een statussymbool. Toonde dat iemand rijk genoeg was om op die grond geen aardappels of kool te hoeven planten, om een tuinman in dienst te hebben die al dat blad verwijderde, die maaide, het gazon met een nagelschaar tot op een centimeter korthield, bedwongen leegte. Ik doe weinig, zie natuur in actie, ben enkel een god die het laat regenen, of een schilder, ik houd van groen, wil jong en jeugdig rekken.