‘Ja, we hebben de Overwinning zwaar bevochten, maar u moet heldhaftige voorbeelden geven. Daarvan bestaan er honderden. Maar u laat het vuil van de oorlog zien. Het ondergoed. Bij u is onze Overwinning verschrikkelijk… Waar streeft u naar?’ ‘Naar de waarheid.’ ‘U denkt dat de waarheid in het leven zit. Op straat, onder je voeten. Voor u is de waarheid laag en aards. Maar de waarheid ligt daar waarnaar we verlangen. Hoe we willen zijn.’

[…]

‘We waren omsingeld… We dwaalden door bossen en moerassen, aten bladeren en boomschors. Wortels. We waren met z’n vijven, één nog piepjong, net gemobiliseerd. Op een nacht fluisterde mijn buurman me toe: “Dat joch is halfdood, die gaat er toch aan. Snap je?” “Wat bedoel je?” “Dat heb ik van een dwangarbeider gehoord. Toen ze uit het kamp ontsnapten, hadden ze speciaal een jong ventje meegenomen, want mensenvlees is eetbaar… Zo hebben ze zich gered…” Ik had geen kracht meer om hem te slaan. De volgende dag stuitten we op partizanen…’

‘ ’s Ochtends had een strafpeloton ons dorp in brand gestoken… Alleen wie het bos in vluchtte, kon zich redden. We vluchtten zonder iets, met lege handen, zelfs zonder brood. Zonder eieren of spek. ’s Nachts sloeg onze buurvrouw, tante Nastja, haar dochtertje, omdat ze steeds huilde. Tante Nastja had haar vijf kinderen bij zich. Joeletsjka, mijn vriendinnetje, was zwak en altijd ziek… Ook de vier jongetjes vroegen steeds om eten. Tante Nastja werd er gek van: “Oe-oe… Oe-oe…” ’s Nachts hoorde ik Joeletsjka smeken: “Mama, verdrink me niet. Ik zal het niet meer doen… Ik zal niet meer om eten zeuren…”De volgende ochtend heeft niemand Joeletsjka meer gezien…Tante Nastja… We keerden terug naar het verkoolde dorp… Het was platgebrand. Tante Nastja hing zich al spoedig op aan een zwartgeblakerde appelboom in haar tuin. Ze hing heel laag en haar kinderen stonden in een kringetje om haar heen en vroegen om eten.. ’

stem: svetlana alexijevitsj
perspectief: ‘Ik denk dat ik nu andere vragen zou stellen en andere antwoorden zou krijgen. Ik zou een ander boek schrijven, niet totaal anders, maar toch anders. De documenten (waarmee ik te maken heb) zijn levende getuigenissen die niet verstijven als afgekoelde klei. Ze verstommen niet. Ze bewegen met ons mee. Wat voor andere vragen zou ik nu stellen? Wat zou ik willen toevoegen? Ik zou meer interesse hebben voor de… ik zoek de term… voor de biologische mens, niet alleen voor die van de tijd en het idee. Ik zou proberen dieper te kijken in de menselijke natuur, in het duister, in het onderbewustzijn. In het mysterie van de oorlog.’ […] ‘Het meest interessant in mijn archief vond ik het blocnote met de door de censuur geschrapte fragmenten. En met mijn gesprekken met de censor. Daar zaten ook de bladzijden die ik er zelf uit gegooid had. Mijn zelfcensuur, mijn eigen verbod. Met de uitleg waarom ik ze eruit gegooid had. Veel heb ik weer in het boek teruggezet, maar die paar bladzijden wou ik er apart bij doen – dat is zelf al een document. Mijn weg.’
titel: uit een gesprek met de censor
bron: de oorlog heeft geen vrouwengezicht (2016, vert. jan robert braat)
mopw: meerstemmige encyclopedie / appel