De kringloopwinkel heeft een busje waarmee ze spullen ophalen. Soms komen ze niet als je belt – ze willen geen bolle televisies, geen vierzitsbanken. Je moet liegen over je spullen, dan komen ze. Op een dag stond ik bij grof vuil, dingen weg te gooien die de kringloopwinkel niet wilde hebben. Het busje van de kringloopwinkel stond er ook. De laaddeuren gingen open, en hop, een berg spullen kletterde de afvalcontainer in. Er was sprake van steenslag: koffers, speelgoed, kleding.

Op een andere dag bracht ik spullen naar de kringloopwinkel, die de kringloopwinkel niet wilde ophalen, erover liegen kon ik niet meer. Er zijn grenzen aan het vermogen om de zaken mooier voor te stellen dan ze zijn, al is dat wel iets waarin we geoefend zijn (tijdgeest). Toch dacht ik dat iemand met mijn spullen blij zou kunnen zijn, dat een kringloopwinkelmedewerker onmogelijk de behoeften van alle kringloopwinkelbezoekers goed kan inschatten.

Toen ik bij de kringloopwinkel aankwam – een loods op een industrieterrein – bleek het kringloopwinkelbusje dat voor de losplek stond total loss: compleet uitgebrand. De wanden van de loods waren zwartgeblakerd. De deuren van de loods ook. Ik heb het opgegeven een objectief begrip van de wereld te verkrijgen door introspectie: we leven in barre tijden, kapitalisme wankelt, anarchie ligt op de loer. De kringloopwinkel wil geen spullen, iemand wil geen kringloopwinkel.