De grond was niet droog en hard maar vochtig en nogal elastisch, resultaat van de samenwerking van levende wezens met de langdurige, ingewikkelde dood van bladeren en bomen; en uit dat weelderige kerkhof schoten dertig meter hoge bomen op, en uiterst kleine paddestoeltjes die in kringen van nog geen anderhalve centimeter middellijn opkwamen. De geur van de lucht was subtiel, afwisselend en zoet. Het uitzicht was nooit ver, behalve als je door de takken omhoog keek en een glimp van de sterren opving. Niets was zuiver, droog, dor, duidelijk. Iedere openbaring ontbrak. Er was geen sprake van, alles tegelijk te zien: geen zekerheid. De kleuren van roest en zonsondergang bleven wisselen in de hangende bladeren van de bruine wilgen, en je kon zelfs niet uitmaken of de bladeren van de wilgen nu bruin-rood, of roodachtig groen, of groen waren. Ursula K. LeGuin.