In deze tijd van televisie is Borges gebleven wat hij altijd is geweest: een kunstenaar van de aloude traditie van de cordel. In piepkleine pamfletten vertelt hij gebeurtenissen en legenden: hij schrijft de teksten, maakt de houtsneden, drukt ze af, laadt ze op zijn rug en trekt van dorp naar dorp, waar hij op de markten de wapenfeiten van mensen en geesten bezingt en zijn pamfletten te koop aanbiedt.
Ik ben naar zijn werkplaats gekomen om hem te vragen of wij niet kunnen gaan samenwerken. Ik leg hem mijn idee uit: afbeeldingen van hem, zijn houtsnijkunst en woorden van mij. Hij zwijgt. En ik praat en praat om het uit te leggen. En hij zegt niets.
En zo maar door, tot het plotseling tot mij doordringt dat er geen muziek in mijn oren klinkt. Ik zit op een kapotte fluit te blazen. Wat nog niet geboren is, is niet uit te leggen, is niet te begrijpen: je voelt het, je voelt het wanneer het beweegt. En dan stop ik met uitleggen en begin te vertellen. Ik vertel hem de verhalen van verrukkingen en verschrikkingen die ik wil schrijven, geschiedenissen die ik onderweg heb gehoord, mijn dromen wanneer ik wakend ga, geijlde werkelijkheden, verwezenlijkte ijldromen, dolende woorden die ik vond of waardoor ik werd gevonden. Ik vertel hem mijn cerhalen; en dit boek wordt geboren. – Eduardo Galeano (vertaling: Dick Bloemraad)