In een lokaal van de Rietveldacademie stond het afstudeerwerk van Zoro Feigl: een grote draaiende bak die suikerspinrag de ruimte injoeg. De draden vlogen in het rond, spinrag hing in Feigl’s haar, roze plakspul lag op de vloer, suiker kleefde op zijn schoenen – toen ik het lokaal betrad sprong het glazuur van mijn tanden. Af en toe schepte Feigl met een zilveren koffiekan suiker van de vloer en kieperde die in de bak. Ventilatoren deden de rest. De gedachte dat iemand na afloop dit lokaal heeft moeten schoonmaken maakte me vrolijk.

Drie jaar later hangt een roterend, flapperend dekzeil in een oude industriehal in Amsterdam Noord. Het zeil zwiept aan een ketting om zijn as, het golft boven de opeengepakte kunst die eronder staat. Het zeil lijkt te zweven. Eenmaal tot stilstand gekomen heeft het de vorm van een grote, geplooide, groene lampekap. ‘Dit is nu de Nederlandse beeldhouwkunst,’ schrijft het persbericht. Kunst is een ongrijpbaar raadsel. Alles ketst erop af. Met het mes op de keel: Zoro Feigl beeldhouwt met centrifugaalkracht en veel lawaai. Beeld Hal Werk, Amsterdam Noord