0.

Ik zoek een notaris. Onze documenten liggen in een kast die de vorige niet meer zal openen. Hij heeft het kantoor verlaten.

1.

Wanneer begint iets, wanneer eindigt het? Als iemand zegt dat het stopt? Ik viel 15 kilo af toen ze vertrok. Ik bleef alleen achter in een koud huis, in een kil universum. Zwiepte rond op een bol die met een onvoorstelbare snelheid om zijn as draait, en die bol zwiept rond een andere bol, met een even onvoorstelbare snelheid, en dat geheel zwiept ook, en alles wat zich op die eerste bol staande probeerde te houden, leven, is al die tijd bezig langzaam uiteen te vallen, tot het dood is, even levenloos, morsdood als het universum. In de achttien jaren dat we samen waren had ik nooit bij dit feit stilgestaan, nu zwiepte ook deze gedachte rond.

2.

Eduardo Galeano laat in één van zijn boeken het begin beginnen met korstmos. Eerst is er niks, behalve rots en zee. Dan bestijgt korstmos, geboren uit zee, de kale rotsen. Het overwint, en begint. En het gaat almaar door – in het geval van korstmos op plekken waar dat onmogelijk lijkt, op bevroren steppen, in brandende woestijnen, op onherbergzame bergtoppen.

3.

Het begon niet alleen kaal en hard en extreem op grensvlakken, het begon symbiotisch, en dat verraste me! Ik had het kunnen weten als ik anders gelezen had, anders gekeken had, niet had gedacht in termen van strijd, concurrentie, voortplanting, the winner takes all – maar iemand had Darwin en God en Freud in mijn hoofd geplant, en ik was ziende blind. Complex leven, meercellig leven, zou wel eens ontstaan kunnen zijn toen twee cellen elkaar gingen opeten, en dat lukte maar half. De een verslikte zich in de ander. Een slapstickachtig begin. Waarom niet? De ene cel bleek in staat om zuurstof in te ademen, de andere kon dat niet maar doordat ze samen waren, beschikten ze ineens over elkaars vermogens. Samen gingen ze – halfverteerd, niet in staat de ander compleet te verorberen, maar dat bleek nu juist handig – verder.  Ik vind het een plausibel verhaal, een verhaal waard om over na te denken.

4.

Als je iets van iets wil begrijpen, bestudeer dan de bacterieën, zegt de vrouw die me vanalles in de twee witte oortjes fluistert die ik draag als sieraden wanneer ik naar buiten ga, mijn sierraden beschermen me. Vergeet Mars. Al het interessante wat ooit gedaan is, is al door bacteriën gedaan, op aarde, zegt ze. In mijn binnenste huist vreemd DNA. Zonder bacteriën sterf ik. Het vergt wat van het ego om over te stappen van het ene verhaal (individu, strijd) in het andere (samen, symbiose). Ik ben afhankelijk. Ik beheer een kolonie.

5.

Korstmos bestaat uit een alg die suiker produceert en een schimmel die zich daarmee voedt. De twee, alg en schimmel, hebben elkaar nodig, kunnen niet afzonderlijk voortbestaan. Korstmos is een huwelijk dat alleen kan voortduren als huwelijk. For better and for worse. Zodra de schimmel gaat woekeren en de alg te veel licht ontneemt, stopt de symbiose.

6.

Eindigde het omdat ik niet naar de kapper ging? Ik stond erop om mijn haar lang te dragen, omdat zij het kort droeg, wilde niet één wezen worden, alsof ik uit alle macht onder de flarden van dat allereerste symbiotische probeerde uit te komen. Nu denk ik: wat een onzin. Wezens eten elkaar op, verteren wat ze kunnen, en leven nog lang en gelukkig. Ze huizen in elkaars holten. Natuurlijk ga je op elkaar lijken. Je wordt een meerarmig, meerbenig wezen, je deelt een context en die oefent invloed uit. Waarom zag ik symbiotisch als negatief?

7.

De mens komt voort uit zee. Op een dag kroop hij, korstmossig, meercellig, nieuwsgierig aan land. Hij aarzelde geen seconde, keek niet achterom, enkel nog vooruit. Vanaf dat moment zette hij de onbreekbare keten van oorzaak en gevolg in gang die er toe zou leiden dat wij, eerst nog via een vochtig souterrain in Oost, en daarna driehoogachter in Oud-West waar een vrouwtje woonde dat elke dag van driehoog een mandje met een etensbakje aan een touwtje liet zakken zodat een katje in de binnentuin iets kon eten, uiteindelijk in een dijkhuis (schattig!) in het noorden van de stad belandden, na een eerste kus op het dak van een gebouw waar de wind omheengierde, zo hoog was het. Het was halverwege de jaren negentig. Internet sprankelde door de kabels. Alles was mogelijk. Die opwinding voel ik vandaag nog.

8.

We stuurden elkaar in 24 uur honderden berichtjes die als rozeblaadjes de computer in dwarrelden.

9.

Internet verloor iedere bekoring toen ze vertrok, alsof ze dat op dat moment ook meenam – en niet alleen de spullen.

10.

Ik heb ons niet kunnen behoeden, het niet kunnen stoppen. We wervelen.

11.

Het moment waarop ze zei ‘ik wil stoppen’ had plechtig geklonken, als een aanhef, het helder getik tegen een glas voordat de eigenlijke speech begint, maar die bleef achterwege, het werd onverdraaglijk stil. Ik kwam terug uit de stad, had twee broodjes aioli gekocht in de Haarlemmerstraat. Zij zat aan tafel, ik stond bij de deur, het papiertje drupte van de olie. Ik fixeerde mijn blik op het olieachtige papier. Mijn brein maakte kortsluiting. Ze wist niet goed waarom. Mijn hart tikte door, wat ik achteraf als een enorm verraad beschouw.

12.

Je gaat toch psychologiseren. Háár grote brein moet gedacht hebben dat het elders beter was, leuker, groener, gezelliger.

13.

Als ik één ding weet – en het lijkt wel alsof het een kenmerk is van ouder woorden dat je steeds minder weet, het weten inruilen voor niet weten, alsof wijsheid daarvan gemaakt is, het in die gedachte kunnen berusten: ieder mens heeft behoefte aan oxytocine, een zachte borst, om existentiële angsten (ik ben moederziel alleen) te dempen. Ik belde een collega om 00.00 uur op oudjaarsnacht. Ik zei: ‘gelukkig nieuwjaar’ en ‘ze is bij me weg’. Aan de andere kant hoorde ik het feest dat bezig was, mensen die aan haar trokken, haar het nieuwe jaar in duwden, flarden geschreeuw, harde muziek, geknal van vuurwerk, opwinding.

14.

Een goede vriendin met een hond zei dat ik een hond moest nemen en dat was eigenlijk de beste tip. Uiteindelijk werkt het om op te staan en te gaan lopen, lopen, lopen, de woestijn in.

15.

Een mens is gewoon nooit gerust. Zoveel is duidelijk als ik Yuval Harari erop nasla. De sprong naar de top van de voedselketen is te snel gegaan, zegt hij. Sapiens heeft niet zoals een haai miljoenen jaren het zelfvertrouwen van een toproofdier kunnen kweken. Jarenlang was hij de underdog op de savanne, verzamelde planten, raapte insecten op, besloop kleine dieren en at kadavers die werden achtergelaten door andere vleeseters. Eerst aten de leeuwen, dan de hyena’s, dan de jakhalzen, de mens restte de restjes. En omdat het nog maar zo kort geleden is zit het grote brein van sapiens, dat hem aan de top bracht, vol angsten en zorgen. Diep van binnen weet hij: mijn vingers, mijn tanden, mijn haarloze rug en weke huid staan machteloos tegen scherpe klauwen en machtige kaken, mijn zachte ronde lichaam is afhankelijk van de goede bedoelingen van anderen, hoe hard ik ook in haar hand knijp. Het grote brein voelt zich oppermachtig, on top of the world, heeft alles goed voor elkaar, maar heeft daarbij de ander zo hard nodig, is zo afhankelijk, dat het allerlei verhalen moet verzinnen om te doen alsof dat niet zo is.

16.

Mijn grote brein bleef wanhopig op zoek naar een waarom.

17.

Ik was geen rots in de branding waarop een mossel groeide. Ik was ook niet die mossel, al leek ik daar meer op dan die rots. Ik klapte dicht. Zei niets, zong geen letter, sprak geen regel. De kleur trok uit mijn huid als groen uit boombladeren. Mijn lichaam viel in sluimerstand.

18.

Mijn geest legde intussen duizenden kilometers af, een fuik vol spartelende vissen. Waarom, what if, als ik toen, had ik maar.

19.

‘It takes a while to come to terms with miserable luck,’ schrijft Amanda Ripley in The Unthinkable, Who survives when disaster strikes and why. Dit overkomt mij niet, denk je. Iets ergs overkomt alleen anderen. Je gelooft letterlijk je ogen niet. Dan maak je de fout door onder te reageren. Je moet niet wachten. Overlevers hadden gemiddeld zes minuten gewacht voordat ze in het Trade Center naar beneden gingen lopen. En dat waren dus de overlevers. Een vrouw had eindeloos lopen zoeken naar de mystery novel die ze aan het lezen was voordat ze het besluit nam. Je moet waken voor inactiviteit, waarschuwt ze.

20.

Alles waarover ik las gebeurde. Ik onderreageerde, zoals de wetenschap voorspelde. Mijn brein liet me alleen zien wat ik nodig had: matras, dekens, de binnenkant van mijn huis. Alles vertraagde. Mijn collega’s vonden me er intussen extreem goed uitzien. Welk dieet volgde ik?

21.

Het duurde langer dan veertig dagen, langer dan één winter. Ik was geen geheel, maar gefragmenteerd, daar komt het woord helen vandaan. Organen gingen elk hun eigen gang, zetten ieder hun eigen koers uit.

22.

Things fall apart, but nothing breaks like a heart, zingt de radio. Elk liedje klopt, alsof ze gemaakt zijn voor wezenloze momenten, de momenten dat je er niet bent.

23.

Het huis zwol op, toen ze wegging. Het nam gigantische proporties aan. De ijskast kreeg ik niet gevuld, en de brede bank niet, de kookpitten. De afwasmachine veranderde in een fietsenstalling voor één ontbijtbordje. De woonkamer zat vol wakken, waar ik zorgvuldig omheenliep, zo goed en kwaad als het ging. De gaten liet ik bestaan. Als ze wilde kon ze terugkomen, en alle spullen als tetrisblokjes zo weer inpassen.

24.

Ik werd woedend op alles en iedereen, op de kat, op hoofden op televisie, op gelukkige stelletjes die op het achterdek van het pontje stonden, verliefd, hand in hand. Wacht maar, dacht ik. Wacht maar. Jullie weten het nog niet. Op de psycholoog die me niet kon helpen en de DSM opensloeg. Op de rouwcoach die over zijn eigen rouw vertelde. Ach man, dacht ik, zwijg, wat moet ik met jouw rouw? Mijn woede was zo groot en krachtig dat als ik die op een toestand in de wereld had gericht, ik werkelijk wat gedaan zou hebben gekregen.

25.

Omdat niks je iets meer kan schelen, zwellen krachten en emoties aan tot orkanen.

26.

Heel soms stak een nieuw verhaal als een voorzichtig sneeuwklokje zijn kopje op: ik hoefde niet langer de geur van gesmolten kaas uit het tosti-ijzer te ruiken, niet op vliegvakantie, niet op een vulkaan te lopen, niet de nietsvermoedende, nietvliegende aalscholver op Galápagos te bezoeken, het beest dat vliegen had ingeruild voor de jacht op vis, een soort omgekeerde evolutie, ik las er over bij Kurt Vonnegut – en dat was genoeg. Het belangrijkste: ik hoefde me niet meer schuldig te voelen dat ik dat niet deed, dat ik niets deed.

27.

Maar het was een twijfelend sneeuwklokje, het kondigde geen lente aan. Een seconde later dacht ik: waarom leest ze zelf geen boeken, dat had haar op andere gedachten kunnen brengen. They change their sky, not their soul, who run across the sea.

28.

Ik las me moed in. Over een man en vrouw die trouwden, scheidden en vijfentwintig jaar later weer trouwden.

29.

Ik luisterde naar een podcast van een vrouw uit Chicago die me inpeperde: get over it. You think you’re special?

30.

Ik zocht naar levenslang gelukkige monogame dieren, die zijn er, ik vond een lijst op wikipedia. Zeepaardjes bijvoorbeeld. Die dobberen onbekommerd, zonder veel vijanden, eeuwig gelukkig, met de staartjes om elkaar gekruld, op de bodem van de zee.

31.

Leven wil zich splitsen. Cellen willen delen. Een organisme wil complexer worden, groeien. Anderen opeten. Kijken wat gebeurt. Ontwikkelen.

32.

Op dag was ze begonnen ‘ik’ te zeggen, richtte haar nieuwsgierigheid zich naar buiten. Ze kocht hartslagmeters, buiknummers, apparaatjes die haar voetstappen telden en de routes uitlazen die ze zwetend en zwoegend had afgelegd. Een gps-satellite tracker die noodsignalen en telegramachtige berichten kon versturen. Ze kocht slaapzakken die dunner dan dun waren, en warmer dan warm. Ze kocht eieren in de vorm van geel poeder. Alles vederlicht. Alsof ze de zwaarte wilde afschudden.

33.

Ze kon niet langer stilzitten, uren, dagen, nachten achtereen, verzonken in de computer, zoals programmeurs dat kunnen. Ze wilde de wereld zien en de blauwe lucht ruiken en de maan aanraken. Ze bewoog.

34.

Ze had ooit een website geprogrammeerd voor een kunstenaar die mensen had uitgerust met GPS. Waar ze liepen verschenen vanuit het niets lijnen op een zwarte ondergrond. Ze trokken sporen in de stad. De wandelingen vormden een imaginaire kaart van Amsterdam, de stad doemde op. In mijn herinnering ging één van de deelnemers niet zomaar een ommetje maken, maar elke dag een duif lopen, hij probeerde zich uit te drukken. Soms denk ik dat ze met haar hardlooproutes en wandelvakanties een boodschap in de lucht tekende, zoals in het kunstproject. Kom met me mee. Als ik ga kijken op het web vind ik de duif niet terug.

35.

Alles van internet van toen is weg. Flarden vind ik soms, zoals ik ook een enkele foto of een voorwerp vind.

36.

Misschien spreken we niet voor niets van geloof, hoop en liefde, en niet van feit, hoop en liefde. Ik had in ons geloofd, maar wij waren niet langer een feit.

37.

Met feiten valt te werken. Ze zijn onomstotelijk. Een feit overtuigt, denk aan de ballonnenwedstrijd een aantal jaren geleden, op het veldje achter het huis waarbij buurtkinderen gezamenlijk ballonnen hadden losgelaten. Die ballonnen raakten verstrikt in de kale takken van de bomen, een feit waarom we hadden gelachen. Een prachtige levensles, ik voelde me heel dichtbij haar.

38.

Een feit? Op een dag sneed ze ons leven doormidden zoals je een sinaasappel halveert. Met een scherp mes had ze de dikke huid doorboord, een verhuiswagen geregeld, krassen in de vloer gemaakt, twee glanzende binnenkanten blootgelegd.

39.

Het was moeilijk om de kat doormidden te klieven, die is er nog.

40.

Er is geen enkele troost aan uit elkaar gaan. Of zoals Rachel Cusk het verwoordt: A plate falls to the floor: the new reality is that it is broken. De balken van het dakspant op zolder heb ik moeiteloos kunnen vullen met citaten uit haar scheidingstrilogie.

41.

Een feit? De meeste huwelijken slagen niet. Vroeg of laat spat alles uit elkaar, gaan deeltjes andere combinaties aan, wist Lucretius al.

42.

Het geheim van eeuwige liefde zit in het oproepen van verlangen én angst. Ze moeten er alletwee zijn. Ze was niet bang genoeg voor de eenzaamheid, ze kon eenvoudig vertrekken.

43.

Ik mis wat we niet geworden zijn, zoek naar het woord voor dat sluimerend gemis, zoals nostalgie het woord is voor de milde pijn van een onbereikbaar verleden.

44.

Wanneer begint iets, wanneer eindigt het? Op de dag dat je allebei een andere advocaat belt, en niet dezelfde? We zouden samen oud worden. We zouden een traplift in huis installeren en tergend traag omhoogzoeven. We zouden een po onder het bed leggen en blijven lachen tot de dood ons kwam halen.

45.

So much is lost, he said, in the shipwreck. What remains are fragments, and if you don’t hold on to them the sea will take them too. Rachel Cusk.

46.

Yet I still, he said, believe in love. Love restores almost everything, and where it can’t restore, it takes away the pain. For example, you, he said to me – at the moment you’re sad, but if you were in love the sadness would stop. Weer Rachel Cusk. Ze schrijft geweldig voor de verlorenen.  

47.

Een feit? Als je hoog genoeg uitzoomt zijn we nog steeds bij elkaar, wonen we nog altijd in dezelfde stad, kijken we dwars door het plafond nog steeds naar dezelfde sterren. Leven we nog altijd in dezelfde eeuw.

48.

Ik ben gelukkig, zegt ze. Ik ben gelukkig, ik ben gelukkig, ik ben gelukkig. Ze sloeg een tennisbal en het geplok van de bal deed me aan vroegere zomers denken die lang duurden, en ze is totaal anders dan ik, wezensvreemd – en ik begrijp nergens iets van, ineens was ze er, goudgele herfstblaadjes vielen op het rode gravel. We stemmen af. Wij begint.

49.

Ik weet hoeveel hartslagen en ademteugen me nog resten, een robotje op internet heeft dat voor me berekend.