‘Een schrijver is een zelfdenker’, schrijft Sybren Polet. Het mereljong kan zichzelf niet voeden. Piepend verraadt het zijn schuilplek, het nest, waar het zich veilig waant, tot er iets in zijn bek gepropt wordt. De komende twee weken zal het, uit het nest gevallen, op de grond zitten, versteend, vader en moeder op een tak erboven. Ze kunnen maar beter uit het nest geroofd worden, voordat ze af en mooi en dik en donzig en rond zijn. Als eieren ofzo. ‘Geen groter voldoening dan wanneer dieren op je reageren’, schrijft Sybren Polet. Ik weet dat ik dode vogels op het tuinpad ga aantreffen.

Ik ga twee begrippen onthouden uit het boek: het niemandswit, de leegte, de marge waaruit je kunt creëren (‘marginaal’). En het allemanszwart, de volte, het teveel aan betekenis. Over mijn contact met dieren hoef ik geen illusie te hebben. ‘Het is een schijncontact, nauwelijks meer dan een soort echo van je eigen signalen,’ schrijft Polet. Ik aai de kat en lees over het bestaan van de notitieboekjes (Sudelbücher) van Lichtenberg, naar wie een krater op de maan is vernoemd en over wie Schopenhauer heeft gezegd dat hij een zelfdenker was. Schrijven lijkt ook een soort echo. Een gedachte komt ergens vandaan.

– De noodzaak van het overbodige, Sybren Polet