GESCHREVEN VOOR CORPUS KUNSTKRITIEK

Bij Wiek van Boukje Schweigman (regie), Theun Mosk (ontwerp) en Douwe Eisenga (geluid) betreed je een piste, gevuld met nat zand. Als je plaatsneemt op de tribune, kleurt de lucht langzaam donker. Het is half tien ’s avonds. Zomeravond. Je zit in een cilindervormige doos zonder dak. Boven je torent een kraan op het NDSM‐terrein hoog boven de tribunes uit. Je hoopt dat het niet gaat regenen. In afwachting op wat komen gaat, draaien drie enorme witte wieken langzaam rond. Dat heeft iets onheilspellends. Een imaginaire windmolen met rotorbladen vlak boven de grond. De wieken verdelen de vloer in drie vlakken. Het zand ligt er maagdelijk bij – perfect
aangeharkt als in een bunker op een golfbaan.

Wiek is dus een democratische 360graden‐voorstelling. Je zit om de actie heen. Iedere toeschouwer ziet min of meer hetzelfde. Dat is een fijn begin. Als het echt begint – wanneer begint een voorstelling precies? – betreden drie vrouwen tegelijkertijd de piste. Ze komen van drie kanten en lopen voorzichtig naar het midden, verwonderd kijken ze om zich heen. Dan krijgen ze een tik. Hun eerste aanraking met de wiek, die niet stopt. Integendeel. De wiek stopt voor niemand, de hele avond niet. Hij dwingt de vrouwen tot bewegen. De piste wordt daardoor een arena. De komende zestig minuten zullen de vrouwen strijd voeren om de wiek vóór te blijven. Dat is een helse opgave. Op een gegeven moment vallen de dansers in het zand. De wiek scheert over hun hoofden. Ze kronkelen als wormen op de vloer. Ze happen zand. Hun groene kleding is inmiddels viesbruin, hun haar piekerig, de blik verwilderd. Opstaan en opnieuw de wieken bevechten, er zit weinig anders op. Don Quichote, maar dan echt.

De vrouwen worden moe, of ze zijn het al, je ziet het verschil niet meer, je raakt zelf ook uitgeput van het kijken – enigszins in trance, door steeds die herhalingen. Soms krimp je net als zij een beetje in elkaar. Kinesthetisch invoelen, noemt Liesbeth Wildschut dat (Ik kijk dus ik beweeg, 2009), en dat is het precies. De vermoeidheid is perfect invoelbaar als je de dansers door het zand ziet ploegen, over de grond rollen, wegduiken, opstandig worden en worstelen tegen de elementen. En omdat de wieken steeds maar ronddraaien wordt dat effect nog eens versterkt. Bij elke draai zie je het weer aankomen, ervaar je de dreiging opnieuw. Behalve de wieken stuwt ook de muziek de voorstelling voort en wel op een speciale manier: er zit namelijk ook geluid in de punt van de wieken. Het komt zodoende steeds op je af, zwiept langs je heen, verwijdert zich. Een natuurkundeleraar zou het Doppler‐effect prima kunnen uitleggen door zijn leerlingen naar Wiek te sturen.

Wiek is zwaar werk, vooral naar het einde toe, misschien vandaar het natgehouden
zand. Wrijving. Weerstand. Wegsijpelende krachten. Ondanks een kortstondige bevrijding
 er is Ă©Ă©n moment in de voorstelling waarin het de vrouwen lukt om over de wieken heen te klimmen
 houdt de voorstelling de vrouwen en het publiek gevangen. Het is pas afgelopen als de wieken het willen en als de muziek klaar is. Dan bewegen de drie wieken omhoog alsof iemand in de hemel drie slagbomen openzet.

Verlossing.

Het is verleidelijk om de uitputtingslag in Wiek tot symbool te maken. Een gevecht
tegen krachten die groter zijn dan jezelf, de strijd van mens tegen machine, een tredmolen waarin je al vallend en opstaand moet blijven rondlopen of je wil of niet, maar dat wil ik niet. De werkelijkheid van Wiek is genoeg. Zelf zegt Boukje Schweigman over Wiek: ‘Het is niet gespeeld gevaarlijk, want die wiek is werkelijk. En de uitputtingsslag van de dansers is ook werkelijk.’ Dat is zo. Je zet je schrap op de tribune, het kan misgaan, je wil weten hoe het afloopt. Soms is Wiek daardoor saai. Je zou willen dat die wieken sneller en sneller en sneller zouden draaien. Dat de dansers het niet redden. Maar ja, kunst is geen kooigevecht, dansers zijn geen gladiatoren. Hoewel, bij Wiek een beetje wel.

WIEK DOOR BOUKJE SCHWEIGMAN, GEZIEN: 11 JULI 2009, OVER ‘T IJ-FESTIVAL, NDSM-TERREIN, AMSTERDAM