Normaal start Ann vanuit een emotie, improviserend, alleen, in de studio. Ze zet bewegingen op video en analyseert ze met de dansers. De basis is Ann zelf. Nu wil ze vertrekken vanuit ritme, vanuit flamenco-drill-sessies. Ze wil bewegingen van anderen toepassen. Ze heeft het over een speech van Hillary Clinton, de mimiek van Gregory Frateur, gebaren waarmee dirigenten een orkest aansturen. In feite doen dansers dit altijd. Hun vak bestaat, in eerste instantie althans, uit het nabootsen van andermans bewegingen, behalve wanneer ze improviseren of wanneer een choreograaf juist hun bewegingen als uitgangspunt neemt. Jan, die met één hand een lok haar uit zijn gezicht haalt.

Hoewel Ann in dit stadium nog niet weet welk materiaal ze gaat gebruiken studeren de dansers alles in. Ik ben geneigd te zeggen, omdat Ann niet weet welk materiaal ze gaat gebruiken, studeren de dansers alles in. Ze wil een beweging elk moment kunnen oproepen, houdingen, poses, bewegingen, opstellingen, ritmes in een flits voor zich kunnen zien. Werken met Ann vereist een continue paraatheid, een staat van voortdurende waakzaamheid van de dansers.

Als ik de dansers boven hun notitieboekjes gebogen zie zitten of materiaal zie doornemen in de vijf minuten pauze die Ann neemt, denk ik, waarom maakt ze de choreografie niet af voordat ze met hen aan het werk gaat? Maar zo werkt ze dus niet, ze moet het materiaal, die lichamen, steeds voor zich zien. Opnieuw verontschuldigt ze zich bij de dansers: ‘I just let you do things. I will work more with you later on.’