Toen internet nieuw was zat je voornamelijk te wachten, maar dat maakte niet uit, het was verlangend wachten, iets wat verleden tijd zal zijn als alles _instant_ wordt en nu gebeurt. Toen wachtten we nog geduldig op het afspelen van een blikkerig deuntje temidden van groezelig modemgruis. Je legde contact met de maan. Mijn eerste provider heette Luna.

Voorzichtig druppelden allerlei dingen binnen, voornamelijk tekst, en postzegeltjes beeld. Ondertussen liep op het scherm een balk langzaam vol, een omgevallen zandloper die zijn eigen horizontale zwaartekracht kende. Dat wachten had niet alleen te maken met internet – ook de computer zelf moest als een T-Ford aangezwengeld worden.

Ik kon koffie zetten en drinken terwijl de computer opstartte en het lachende gezichtje van het opstartscherm plaatsmaakte voor een bureaublad. De computer beloofde een heerlijke nieuwe wereld: het zachte gezoem van de ventilator, het geratel van de disk als je een bestand probeerde weg te schrijven, het radeloze geklik van de muis (dat iets weg had van nerveus getik van breipennen) als het scherm bevroren was.

Ik weet ook nog dat iedereen verliefd werd op internet. Dat gebeurde omdat het medium nieuw was en de energie die vrijkwam elke mail van een vonk voorzag die je toeschreef aan de persoon aan de andere kant van het beeldscherm maar die in werkelijkheid te maken had met het nieuwe van het medium zelf.

Zo moet het gevoeld hebben toen men de eerste film zag, verliefdmakende, opwindende, tintelende bewegende beelden, grenzend aan het ongelooflijke. Dáárom dook het publiek weg bij L’Arrivée d’un Train van de gebroeders Lumière. Niet omdat ze dachten dat een trein op hen afkwam – mensen waren niet gek. Zo’n fabel moeten wij ook verzinnen, zodat degenen die over vijftig jaar geboren worden besmuikt kunnen lachen om internet van nu.