Things I don’t want to know is Deborah Levys weerwoord op George Orwells essay Why I write. Ik wil graag de dingen weten die ze niet wil weten, ik ben benieuwd naar haar antwoord. ‘A response’ meldt het titelblad.

Waarna het boek direct een haarspeldbocht neemt. De ik vertelt dat ze die lente het meest huilde op roltrappen in treinstations (‘that spring when life was very hard’).

Levy betreedt haar boek – en ze gaat ook zo af – met een zin van Sylvia Plath, en een toespeling op Virginia Woolf. ‘I simply couldn’t see where there was to get to’.

Van een theatercriticus leerde ik dat twee dingen belangrijk zijn in theater: ‘hoe komen ze op, hoe gaan ze af’. Ik neem zijn kijkadvies over, in de eerste paar seconden van elke ontmoeting wordt het pact met de ander gesloten.

Plath blijft tot in lengte van dagen de vrouw die haar hoofd in een gasoven stak maar eerst nog twee glaasjes melk voor haar kinderen klaarzette. Een moeder.

Levy schrijft als vrouw. Ze vraagt zich af hoe ze woorden de wereld inkrijgt. En als dat niet lukt, of je dan je lot kunt accepteren. Voor vrouwen is dat een andere vraag dan voor George Orwell of Ernest Hemingway.

Levy is die lente ‘when life was very hard […] at war with my lot’, uitgeput neergestreken in een hotel in Palma, Majorca, ‘a calm place to rest and think’. In de laatste alinea van het boek is ze daar nog steeds. Ze zoekt een gat in de muur om haar laptop in te pluggen en vindt een stopcontact boven een wasbak – ‘a precarious socket for a gentleman’s electric razor’. Met milde ironie merkt ze op dat een verlengsnoer en een variëteit aan lichtnetadaptors nuttiger is dan ‘A Room of One’s Own’.

De eerste zin – ‘that spring when life was hard and I was at war with my lot and simply couldn’t see where there was to te get to’ – plant de lezer midden in iets existentieels claustrofobisch. Hero’s journey, denk je, een all-is-lost-moment, een dark-night-of-the-soul.

Deze zin was de reden dat ik doorlas, niet George Orwell, niet zijn motto ‘all animals are equal, but some animals are more equal than others’. Plot, terwijl ik altijd dacht dat ik niet las vanwege plot. Doe mij maar essay. Geef me die citaten. Inmiddels weet ik beter. Ik wil weten of deze vrouw het redt en hoe dan, want ik weet, ik ben deze vrouw, ik ben niet George Orwell bij die olifant, in Indië, in de goot, politiek schrijver, ik moet zolang ik overleef leven als vrouw en mijn tijd raakt op en er zijn grenzen aan empathie. Vrouwen denken nooit aan zichzelf en als ze aan zichzelf denken is het geen denken.

De laatste alinea gaat na de omineuze zin van Plath verder. ‘It occured to me that where I had to get to was that socket’. Iemand vertelde me ooit dat Plath en Woolf geen zelfmoord hebben gepleegd omdat ze depressief, bipolair of mentaal instabiel waren – of ging het over Anne Sexton? – nee, ze hebben het zo lang uitgehouden omdat ze schreven.

Sommigen zeggen: ‘the only way out is constructing your own story’. Mannen zeggen het (Seligman, Peterson, Pressfield, Frankl). Vrouwen zeggen het (Eger, McGonigal).

Schrijven, die activiteit die zo duidelijk, zo letterlijk, als metafoor voor leven fungeert, is vooral een innerlijke strijd. Als je in oorlog bent met je lot, ‘at war with my lot’, kun je niet kalm en wijs schrijven, je schrijft dan over jezelf, waarschuwt Woolf. Maar dat is precies wat Levy wil in Things I don’t want to know.

Wat ik graag lees van Woolf zijn haar dagboeken, haar essays. Je weet dat ze die stenen in haar zakken gaat stoppen en de River Ouse in wandelt. Plot.

‘You are – your life and nothing else’.

Volgens Marion Roach Smith moet een schrijver schrijven over wat hij weet, niet over wat hij deed. Ze is heel stellig. Een goed boek, een goede memoir, schenkt de lezer een Big Truth, een inzicht, opgedaan uit de loopgraaf van het leven. Iets wat de schrijver weet nadat hij iets ervaren heeft. ‘What do you know after what you’ve been through?’ Dat ik genoeg heb van lesgeven, uitgeput ben, is geen memoir. Don’t quit your dayjob just yet. ‘You are not the story,’ zegt Roach. ‘You are the illustration.’ You need powerups, zegt McGonigal.

Deborah Levy schrijft over haar jeugd in Zuid Africa, Jo’burg, Apartheid, verhuizen naar Engeland (‘exile’), moederschap, op het punt aankomen in het leven dat je niet langer weet waarnaartoe. Hoe ver je ook reist, hoe kalm en rustgevend Majorca ook is, je neemt jezelf mee. Je zult je moeten omdraaien om de draak te verslaan.

Levys Big Truth in Things I don’t want to know? Haar poëtica staat direct op de kaft, in prachtige preeg, op een stoffen omslag. Levy heeft ontdekt dat je moet leren je stem te verheffen voordat je je stem vindt.

‘To become a WRITER,
I had to learn to
INTERRUPT,
to speak up, to speak
a little louder, and then
LOUDER,
and then to just speak in
my own voice which is
NOT LOUD AT ALL.’

Je kunt daar stoppen, en de implicatie van die zin tot je nemen, al mis je dan apartheid beschreven door de ogen van een kind. En hoe je je een banneling voelt, als je vertrekt naar een ander land op een ander continent.

[Things I don’t want to know is deel 1 van een trilogie. De opzet doet denken aan Cusks trilogie: Outline, Transit, Kudos.]