Jean-Dominique Bauby wilde een boek schrijven, hij wist ook al welk, een bewerking van De graaf van Monte-Cristo van Alexandre Dumas (1844) met een vrouw in de hoofdrol. In dat boek komt een wat sinistere figuur voor, Noirtier de Villefort, die voor zover bekend het eerste personage is in de literatuur met locked-in-syndroom, overgehouden aan een beroerte. Bauby heeft zijn roman nooit kunnen schrijven. Hij krijgt een beroerte, belandt in een coma, een dichte mist waaruit hij wakker wordt maar waarvan hij nooit herstelt: hij raakt locked-in. Ik klap het boek dicht. Non-fictie jaagt me duizend keer meer angst aan dan fictie. Dit kan gebeuren. Dit kan gebeuren. Dit kan gebeuren. Als ik het drie keer zeg gebeurt het me niet. Ik knoop de waarschuwing in mijn oren: wie met meesterwerken aan de haal gaat verandert in een kikker, een dikke afzichtelijke pad, een vleesgevaarte, met één lodderig uitpuilend oog, volledige bij bewustzijn, niet in staat nog iets te bewegen, behalve één ooglid, het andere oog als een cyclops dichtgenaaid. Bauby is puur geest geworden, met een lichaam ‘dat alleen nog maar van mij was om me te laten lijden’.

[Bauby 1/7]

[bij het lezen van Vlinders in een duikerpak, Jean-Dominique Bauby (2008, vert. Martine Woudt) en The Diving Bell and The Butterfly (vert. Jeremy Leggatt) en filmscript Ronald Harwood, en Essay.app, een introductie, Julian Peterson]