Ik kijk een filmpje op YouTube. Na tien minuten klopt mijn hart alsof ik een uur heb geraced en een auto in de achteruitkijkspiegel zie opdoemen die me sommeert te stoppen. Hoe lang volgt hij me al? Ik stop. En ik wacht – opgewonden, adrenaline.

Herinnering. Halverwege de jaren negentig, op een snelweg tussen Leiden en Delft. Ik reed op de linkerbaan, een agent reed op een motor, we stopten en ik weet nog dat ik dacht, de dood op de vluchtstrook lijkt me een gruwelijke dood: omvergekegeld worden als een pion door voorbijrazend verkeer. Soms zie je daar mensen staan, een kind geeft over of moet plassen. Ik zou altijd over de bijrijderstoel naar buiten klimmen.

De agent staat met zijn pen in de aanslag om mijn verhaal te horen: waarom heb ik zo’n haast? Het is een man, verder weet ik geen enkel detail meer, maar ik registreerde op dat moment wel dat moment en de kracht die uitgaat van het vertellen van de waarheid. ‘Ik ben op weg naar rijles,’ zei ik.

Hij lachte, en hij scheurde weg op zijn motor.

Ik wil boeken lezen en intussen moet ik werken. Ik stel de afspeelsnelheid van het filmpje dat ik moet kijken op 1.75.

Merels zijn vroeger beginnen te fluiten om boven het lawaai uit te komen – voordat de stad begint. Ik volg die strategie en raak vermoeider.

Ik gameificeer mijn werk.

Het filmpje dat ik studenten vandaag wil laten zien vertelt dat we zo ongeveer alles zijn gaan gameificeren. Spelletjes spelen is onweerstaanbaar voor het brein. Huizinga’s homo ludens wordt aangehaald. Barrico baseert een boek op dat idee. De iphone is een spelletje. Elke rating is een beloning voor iemand. Elke like. Het opwindende geluidje dat de supermarkt laat horen als je bij de zelfkassa gescand en betaald hebt klinkt als een beloning (het is natuurlijk verlies vermomd als winst). Het zoevende geluid wanneer je de mail verstuurt is onweerstaanbaar. We leven in een casino.

Spelen bevredigt drie diepe psychologische behoeften: autonomie (je maakt zelf keuzes), verbondenheid (je speelt met of tegen anderen) en competentie (je kunt er goed in worden, of beter).

Het is begrijpelijk dat een brein wil gamen, wil spelen.

Het filmpje duurt een half uur. Ik kijk het in minder dan een kwartier. De informatie blijft opneembaar, het gesprek is goed te volgen, en ik vermoed dat YouTube iets slims heeft gedaan want niemand klinkt als een klein mensje met een piepstem.

Ik denk: interviews op televisie kunnen standaard op deze snelheid.

De snelheid is opwindend.

Perfectionisme is gecorreleerd aan zelfmoord, schrijft Storr. Het is 12 over 7, ik heb nog een dik uur voor ik mijn scherm openklap in de woonkamer en de les inga. Ik lees Selfie. Sociaal perfectionisme, in je eigen ogen falen, tekortschieten, in de ogen van anderen.

Lesgeven en leskrijgen vanuit je luie stoel achter een computerscherm: is dit wat ik goed kan, kan leren, het logische gevolg van Pong (1972) en Space Invaders (1978)? De onweerstaanbare ervaring van gemak, gewichtloosheid, snelheid, dematerialisatie.

Een student blijft stil, haar icoontje staat aan, ik roep Moon, Moon, Moon. Aan het eind van de les blijkt haar hond ziek. Ze moest ervoor zorgen.

Al die parallelle levens. Ik stel me een aaneengeklonterd bijeengep(l)akt leslokaal voor. Vol contexten, schilderijen, luie stoelen, woonkamers, honden, manden, wasrekken, tapijten, bedden, mensen die de trap af komen dalen.

Ik moet…

Mark Greif schrijft ‘no matter what you’re supposed to do, you can prove the supposition wrong, just by doing something else’.

«