Ik sta op de pont, probeer wakker te blijven, gelukkig waait het. Het pontje, de harde wind en een vrachtschip veroorzaken golven, interferentie: er onstaan schuimbelletjes. Ik kijk door de ogen van Rachel die gefascineerd is door ‘assemblages’, het tijdelijk samengaan van elementen, samenscholingen, samenstellingen, – op zoek naar waarom die belletjes in leven blijven, waarom ze een relatie met elkaar aangaan, schuim worden, zich assembleren, schuim blijven, en weer uit elkaar gaan. Omdat zij hierin geïnteresseerd is, ben ik het ook – al wordt mijn fascinatie snel minder. Ik kijk naar de kade achter het Centraal Station, waar trage riviercruiseboten aangemeerd liggen, ik denk althans dat de boten traag zijn, hun traagheid toont zich in de man die bewegingsloos achter een raam staat, hij staat daar al drie maanden: de Victor Hugo, Lord Byron en Modigliani. Zo heten de boten. Ze zien er spiksplinternieuw uit. Hoe blijft fascinatie in leven? Wie zijn die mannen? Nooit iets gelezen, niks gezien, niks in herinnering.