Iemand heeft zich vastgeschreven. ‘Ik denk dat ik me in een hoek geverfd heb,’ zegt ze. Geen probleem, je kunt je er zo weer uit schrijven, antwoordt ze. ‘Eén witregel en ze zit weer in de bus.’ Dit zegt alles over schrijven en waarom het wedijvert met al het overige, nadat je het eerst hartgrondig hebt vervloekt. De ene vrouw zegt geweldige dingen, nou ja, soms, af en toe, 1 op zoveel, ze is geen personage dat voortdurend op de toppen van haar kunnen presteert, steeds het goede zegt, of het wenselijke om het gebeuren voort te stuwen. Ze is van vlees en bloed. De andere vrouw was de hele week ziek, haar hoofd een hel (‘overvol’) en produceerde toen gedachteloos het beste schrijven volgens alle anderen. Ook daarom vervloek je schrijven.