Een troep stekelvarkens kroop op een koude winterdag heel dicht bij elkaar, om door de wederzijdse warmte zich tegen bevriezen te beschermen. Weldra voelden ze elkaars stekels, waarop ze dan weer zich van elkaar verwijderden. Toen nu de behoefte aan warmte hen weer dichter bij elkaar bracht, herhaalde zich hetzelfde bezwaar, zodat ze tussen beide kwellingen heen en weer geworpen werden en dit duurde zolang, tot ze een matige verwijdering van elkaar uitgevonden hadden, waarin ze het ‘t best uithouden konden. Zo ook drijft de behoefte aan gezelschap, uit de leegte en eentonigheid van het eigen innerlijk geboren, de mensen naar elkander, maar hun vele onaangename eigenschappen en onverdragelijke fouten stoten hen dan weer van elkaar af. De gematigde afstand, die ze tenslotte uitvinden en waarbij een samenleving kan bestaan, is de beleefdheid en haar gewoonten. Krachtens deze wordt weliswaar de behoefte aan wederzijdse verwarming slechts onvolkomen bevredigd, maar daardoor ook het prikken van de stekels niet gevoeld. A. Schopenhauer (1788-1860) ergens op het web.

»