Klaus Theweleit vraagt zich in Buch der Könige af waarom sommige boeken, hoe briljant misschien ook, je niets doen, terwijl andere, hoezeer behept met taalmankementen of hoe duister, je raken, contact maken: er zijn. Deze laatste boeken, zegt Theweleit, bevinden zich op ‘Pol Ohnmacht’. Polen zijn geen posities om schrijvers op vast te pinnen – ‘echt zo’n onmachtschrijver’ – maar krachtbronnen waarmee schrijvers hun werkelijkheid produceren, uitgangspunten van een boek, een oeuvre. Schrijvers kunnen zich op pool Napoleon situeren (de nappool, alleenheersers over een oeuvre), op de narcpool (roesschrijvers), op ideologische polen als de communistische of nazistische, op psychoanalytisch duidbare polen als moederliefde, vaderhaat, op natiegebonden polen, geografische, pool Zürich, pool Amsterdam, of gedateerde, pool ’43, ’53, ’68, ’77, ’80, ’89. Polen zijn spanningsbronnen, in een tekst, in een individu, een generatie, die maatschappelijke of mediale velden opladen waardoor de verbeeldingskracht zich begint te bewegen, voortwoekert, vertakt, stolt, weer op gang komt. Als de analyse van een tekst, of van welke vraagstelling ook, op zoek gaat naar de polen die die tekst op spanning houden en dan de verbindingen en ontladingen ertussen analyseert, kun je – laat Theweleit zien – de stromen en golven opvangen die ‘werkelijk onderweg’ zijn in het net van de realiteit, ‘waaruit dat net, preciezer, natuurkundiger gesproken, bestaat’.

Wanneer een schrijver in de twintigste eeuw geraakt werd door pool onmacht, ving hij uit wat er werkelijk ruiste in zijn tijd de volgende zekerheid op: dat het verleden, ons persoonlijk verleden en dat van de eeuw, echt heeft plaatsgevonden zoals het gedaan heeft, inclusief de verwoestingen en verdwijningen, inclusief de stommiteiten, de vuile handen, de vaagheid en de schuld, inclusief alle hebberigheid, gemakzucht, wreedheid, doodsdrift, gebrek aan verlangen en behoefte de zaak stuk te laten lopen, zowel bij ons als bij de anderen. En dat wat kapot is echt kapot is, dat daar niets aan te veranderen valt, ook niet door leugen of verdringing, ook niet door mythevorming. Onmacht vormt een tegenpool van de grote verhalen, is het omgekeerde van machteloosheid omdat ze het falen aanvaardt als productief moment. Wij leven nu, uitkomst van en breuk met het voorbije. We hebben zoveel liefde te vergeven. We zijn bijna gedood en hebben zelf willen doden. Onmacht: de werkelijkheid is groter dan wij, maar laat ons binnen in haar domein. Ze staat ons alles toe, maar is niet bereid dat te vergeten. Wat gebeurd is zal herinnerd worden, in een woord dat je vermijdt, een ontwijkend gebaar, een route die je door de stad blijft volgen op je fiets, een onverwacht geluk dat uit de diepten opwelt en de isolatietank van je ziel tot de randen toe vult.

Laat deze onmachtspool zoveel als een ijkpunt zijn hier, nu we ons opmaken de twintigste eeuw tot het einde te volgen, te peilen: een plaats om op terug te keren wanneer de alwetendheid van deze eeuw ons dreigt te verstikken. Onmacht: ook als je alles in de hand hebt weten te krijgen, minieme details volgen hun eigen route, onttrekken zich aan de context, bepalen wat er gebeurt, wie je wordt. Er kan altijd iemand doodgaan, geboren worden. Lieverdje. Onmacht: zelfs als je alles begrijpt, er bestaat iets ongrijpbaars waardoor het de moeite waard is om alles te begrijpen. De tijd gaat voorbij en laat ons achter met een handvol foto’s, een medaille, een boek, een verhaal van treffers en calamiteiten. De metamorfosen van het lichaam vormen de inhoud van het schrijven. De ongrijpbare overgangen. Het onbegrip aan weerszijden van de grens.

Een essay kijkt definitieloos naar de wereld en de literatuur tot die duidelijk hebben gemaakt wat de inhoud van het begrip of de notie is waarop het essay is gestoten. Op voorhand weet het niets, behalve dat het eind van een essay het begin van een filosofie is. Filosofie pakt de definitie van een begrip op en onderzoekt of er logisch coherent mee te werken valt. Daarna laat ze de wetenschap naar wereld of literatuur kijken om te zien of er met de definitie theorieën geproduceerd kunnen worden of dat het begrip zelf moet worden bijgesteld. Als de wetenschap ten slotte afhaakt, neemt het essay de draad weer op. Het essay verzorgt zowel de pre- als postproductie van het wetenschappelijk bedrijf, het is een testplaats van mogelijkheden en van wat rariteit zal blijven. William Burroughs, over het schrijven: ‘It is the function of the Guardian to protect hybrids and mutants in the vulnerable stage of infancy.’ Mutanten, allereerste, allerlaatste. Niet het sterven is het eind van het leven, het eindigt keer op keer. Als de dijk het symbool van Nederlands macht is, is het verdronken land pool onmacht hier. ‘This grief can kill.’

Ontstaan van het lichaam. De vraag die zich, nu al, wurgend bijna, opdringt: wat is het lichaam? Mijn lichaam? Dat hier leest, schrijft? Waarvan ik me herinner dat het ooit niet in staat was zijn gezicht in de spiegel boven de wasbak te zien zonder op de rand van het douchehok te gaan staan, maar dat – of wel? – niet anders lijkt te voelen dan toen? Een lichaam schrijft, in de afgeslotenheid van een kamer, woorden die ooit door een ander lichaam worden gelezen, in een andere kamer, en gedrukt. Medium boek.

Waar haalt het essay de moed of de wanhoop vandaan om in een wereld die boordevol tekst zit, en waarin de hoeveelheid informatie naar verluidt elke achttien maanden verdubbelt, op weg te gaan, op zoek naar het lichaam?

Het essay is er niet op uit een problematiek te begrijpen, het zoekt de uitgang eruit.

Een boek schrijven of lezen is geen omslachtige manier om je lichaam te verlaten. Lichaam is een woord dat iedereen begrijpt. Het doel van het essay is niet bereikt als het antwoord op een vraagstelling zich aandient, de consequenties afdwingende conclusie. Vormen van ontstaan in de twintigste eeuw ondervragend stopt het schrijven hier niet eerder dan wanneer zich geen enkel vraagteken meer aandient met betrekking tot het ontstaan van het twintigste-eeuwse lichaam. Tot daar zijn we samen, onze lichamen aanwezig, aan weerszijden van dit boek. Er is altijd al een lichaam. Ook bij het biologisch begin, eicel en naderend sperma zijn lichaampjes, even autonoom als wijzelf, zij het in een ander type milieu. Het lichaam dat door de geslachtscellen wordt voortgebracht ontstaat niet, het resulteert uit een metamorfose, niet uit een oorsprong. Daarom: als je lichaam ontstaat, wat ontstaat er?

Arjen Mulder, Het twintigste-eeuwse lichaam (1996)

«