Ik logeer in een boerderij waar de bewoners veren van negen verschillende vogels op het keukenraam hebben geplakt, alle bruinwit gestreept, een samengeraapte tooi van een ploeg die op koude, stugge Zeeuwse klei speelt. Het regent. De veren hangen aan hun punt te drogen, op regelmatige afstand van elkaar. Een plakbandje houdt ze gevangen. Ik trek er eentje los en doop de slagpen in zwarte inkt. ‘Plastic vogelsilhouetten uit de winkel, doodse oplossing voor het probleem van jezelf tegen glas te pletter vliegen.’