Mary Olivers Sand Dabs zijn lastig te vinden, staan verspreid over meerdere bundels, tussen gedichten, essays, prozagedichten. ‘The sand dab is a small, bony, not very significant but well-put-together fish,’ schrijft Oliver.

Als ik een plaatje van een Sand Dab zoek, vind ik een platte zandkleurige vis die op de bodem van de zee ligt, ik vind ook een orde, ‘platvis’, een klasse, ‘straalvinnige’, en een familie, ‘schijnbotten’.

Waarom kiest Oliver juist deze vis als totem als ze schrijft over schrijven?

‘The Sand Dab is an opportunistic predator, feeding on a variety of crustaceans, as well as smaller fish, squid, and octopuses,’ zegt Wikipedia. Wat opvalt zijn de ogen, die op de rug lijken te zitten, alsof de Sand Dab, glijdend over de bodem, permanent naar de sterren kijkt.

In een filmpje op YouTube waar een hand de vis probeert te pakken, flappert hij met zijn vinnen en begraaft zichzelf in de bodem, stof dwarrelt. Een magische pannekoek schoffelt zichzelf onder het tapijt. Alsof er een voetstap was die als het stof eenmaal neergedaald is, verdwenen is.

‘Keep looking.’

Als Mary Oliver over schrijven schrijft gebruikt ze korte, exacte zinnen. Alsof lang, ruis – tijd en entropie – de vijand is.

Elke zin belichaamt een inzicht. De zinnen vormen samen een lijst. Dit is één van de eerste: ‘Lists, and verbs, will carry you many a dry mile.’

Je drukt jezelf niet uit (self-expression), je ontdekt wie je bent (discovery of Self), een onzichtbaar, vaal, voedzaam, benig visje dat geduldig wegkruipt, toeslaat, een onopvallend roofdier, een plunderaar.

[Het web is veranderd, vroeger vond ik wat ik zocht binnen drie seconden in Google Books, nu duurt de zoektocht langer. Sand Dabs One, Two, Three staan in Blue Pastures (1995) en in West Wind (1997), Four, Five, Six in Winter Hours (2000), Seven, Eight, Nine in Long Life (2004). Die laatste typ ik over uit mijn papieren boek.]