In de herfst kijk ik met plezier uit het raam. Men doet wat men kan. Men voelt de winter genadeloos komen. De gaai aast niet langer op weerloze jonge vogels, rooft geen nesten leeg, pikt geen schedels in, geen eierschalen, hij verzamelt eikels, stopt ze in de grond en vergeet ze. Mijn oog valt – behalve op de enorme hoeveelheid gevallen bladeren – op drie dunne sprieten in de tuin, twijgen nog, ontkiemde eikels die in minder dan een jaar koortsachtig een hoogte van één meter hebben bereikt. Mijn hart slaat over, ik zie een boom ontstaan! Wat met dit hart te doen welks diepste zuchten al haast niet meer naar deze dingen haakt? Hij zit majestueus op een tak, bruinblauw te glanzen, ik kijk naar hem. Een vogel die vogels eet en bomen plant. Mijn voorbereidingen: banden wisselen, broer bellen voor strooizout, boeken in huis verstoppen, streepjes zetten op het raam.