De Duivelsberg maakt deel uit van de stuwwal onder Nijmegen. Er is een pannenkoekenhuis met een parkeerplaats en op die parkeerplaats staat meteen al een stoere, driestammige wintereik. Inheems, met grappige regionale verschillen. ‘Als ze in april kiemen,’ zei Henny Ketelaar, ‘zie je in augustus het verschil al: die uit het Rijk van Nijmegen blijven wat gedrongen, die uit de Achterhoek schíeten de lucht in. Daarom houden we de zaden gescheiden.’
Nu zou ik automatisch de ene kant op lopen, de Heerlijkheid Beek in, al was het maar om even stil te staan bij de Kabouterboom, een levende kathedraal bij een bronnetje. Deze boom geldt als de dikste van ons land, 850 cm op borsthoogte, en zou 450 jaar oud zijn. Maar het is een tamme kastanje en de tamme kastanje is een exoot, door de Romeinen meegebracht uit het Middellandse Zeegebied. En we zouden het nu juist over ‘inheems’ hebben.
Met Ketelaar dus precies de andere kant op, waar het bos zich weldra opende voor een langgerekt weiland met wat dralend jongvee en een verrukkelijk vergezicht over de Duitse grens. Begin november, herfst op zijn top, nu en dan een scheut zonlicht die het geel nog veel geler, het bruin nog veel bruiner en het rood nog veel roder maakte.
‘Daar,’ wees hij aan de overzijde, ‘twee zoete kersen, dertig meter hoog, in april/mei helemaal wit getooid.’ Zo klonk in de beschrijving van het vorige voorjaar de verwachting al door voor het volgende.
We liepen langs de bosrand. ‘En nu,’ kondigde hij aan, ‘komen we bij de grootste wilde appel van Nederland.’ Het eerste wat opviel: dat het een echte boom was, een bosboom, een boom die zich weet te handhaven tussen andere bosbomen. Verder is alles aan een wilde appel juist verfijnder dan aan zijn gekweekte nazaten.
‘Kleine blaadjes,’ zei Ketelaar, ‘en een lichtroze bloesem, lekker geurig, gonzend van de insecten die eromheen zwermen. En appeltjes van hooguit vijf centimeter.’ Naar onze smaak zijn ze oneetbaar, zo wrang. Maar reeën, everzwijnen en dassen zijn er verzot op. ‘Het pectine- en suikergehalte van wilde appel blijkt uitgesproken hoog te zijn.’
Henny Ketelaar is 57 en directeur-eigenaar van Bronnen Bomen, een bedrijf dat is gericht op de instandhouding en verbreiding van inheemse houtgewassen. Die moeten daarvoor uiteraard om te beginnen worden opgespoord, en dat is nog het lastigst bij gangbare soorten als zomereik en beuk. Daarmee is binnen Europa zoveel heen en weer gesleept, dat de origineel Nederlandse trekken ernstig vervaagd zijn.
‘Ons beeld is overigens nog lang niet compleet,’ zei hij. ‘Bijna de helft van Nederland moet nog in kaart worden gebracht.’
Dan worden zaden verzameld en ondergebracht bij een viertal professionele boomkwekers. Na twee jaar komen ze op de markt: originele inheemse bomen en struiken. In 1992 begonnen, inmiddels zo’n acht miljoen exemplaren afgezet.
‘Een druppel op een gloeiende plaat,’ moest hij toegeven. ‘Maar toch een beetje een dam tegen de immense floravervalsing in ons land. En een aantal soorten – wilde appel, wilde peer, steeliep, kraagroos – hebben we gewoon voor uitsterven kunnen behoeden.’
Tegen deze achtergrond is die smalle strook bos op de Nijmeegse stuwwal van ongehoorde waarde. Wintereik, winterlinde, mispel, de originele meidoorn, zoete kers, wilde appel (misschien maar zo’n 150 in Nederland), wilde peer (misschien maar 25).
‘Een gebied,’ zei Ketelaar, ‘met een heel oude bosgeschiedenis, wat ook tot uitdrukking komt in een heel interessante kruidlaag – bosanemoon, dalkruid, muskuskruid.’
Dat zit ‘m in de ligging, de voor Nederlandse begrippen buitengewone steiltes met verrassend diepe insnijdingen (kloven, zou je haast zeggen) en een paar prachtige bronbeekjes. Mensen hadden domweg de middelen niet om dit terrein te bewonen of intensief te bewerken. En nu we die middelen wel hebben, gelden wettelijke beperkingen. Dit bos heeft nét de tijd van de natuurbescherming gehaald!

Later – een reactie van Ad Olsthoorn uit Ede: de tamme kastanje is hier inderdaad door de mens ingevoerd, maar hij zou Nederland ook op eigen kracht wel bereikt hebben; en voor de gewone esdoorn geldt hetzelfde

stem: koos van zomeren
perspectief: Nu schreef ik al een kleine dertig jaar over natuur en landschap. Van bevriende zijde (ik noem Frits van Beusekom en Jo Willems) had ik intussen wel begrepen dat ook het leven van planten als een avontuur kon worden opgevat. Maar van bomen wist ik eigenlijk nog niets. En achteraf zou je zeggen: gelukkig maar – nu lag dit hele terrein nog open voor een expeditie.
titel: op en om de duivelsberg
bron: het bomenboek (2008)
mopw: meerstemmige encyclopedie / appel