Ze laat me het kasteel zien waar Descartes twee jaar heeft geschreven en gedacht, ze huurt kamers in de orangerie. De glazen deuren kunnen wijd open zodat licht, lucht en stilte haar omringen. A courtyard of her own. Maar de gordijnen blijven potdicht, ze heeft zichzelf het uitzicht ontnomen, de plek volgestouwd met spullen, dozen, kisten, het archief van haar moeder, kunstwerken, dagboeken, nog meer dagboeken. Ik denk aan Montaigne in zijn toren. En ik denk aan haar. ‘Een zak vol edelstenen’ noemde iemand haar schrijven. Ze biedt me de kamer aan: ga hier je boek schrijven. Dat zou in totale windstilte gebeuren, ommuurd, je kan hier een speld horen vallen, als die niet bleef zweven, vertical time. Verplegen we niet allemaal onze eigen ziel?