Op drie december 2008 zag ik de theatervoorstelling Beer. Zes jaar later zal Sanne van Rijn iets vertellen wat ik had kunnen weten als ik in de spiegel had gekeken: publiek kijkt niet goed, het wil begrijpen wat het ziet, dat het is wat het is wil het eenvoudig niet geloven. Kijk! Gewoon kijken! Dus werd ze op een dag wakker met het idee Beer te maken, haar eerste kindervoorstelling. Ze dacht dat dat vrijheid zou geven, publiek zonder al teveel verwachtingen.

GESCHREVEN VOOR CORPUS KUNSTKRITIEK

Het is wat het is

Als je schrijft over een voorstelling moet je haar gezien hebben, maar wat zie je als je kijkt? In Een halve hond heel denken (Querido, 2008) toont Joke van Leeuwen een plaatje van een halve hond. In gedachten – letterlijk, de hersenen doen het werk – zie je inderdaad een hele hond. Dat gaat vanzelf, je hersenen kunnen niet anders, ze vullen aan, er zitten te veel eerder geziene hondeplaatjes in ons hoofd. We denken als we kijken.

Behalve dat kijken moeilijk is omdat we al zoveel gezien hebben en steeds denken te weten hoe het zit, is kijken ook moeilijk omdat er vaak veel tegelijk gebeurt, en na elkaar. En alsof dat niet genoeg is – ik heb het inmiddels over een theatervoorstelling – is er ook nog eens die gekmakende situatie van ‘eens en nooit weer’ die kijkstress oplevert: je kijkt naar iets wat voorbijgaat.

Gelukkig is het podium bij Ik wil dat jij een beer wordt leeg en overzichtelijk als de voorstelling begint. Geluid klinkt. Een telefoon. Gestommel. Er wordt met een deur geslagen. Iemand komt van links het podium op, beent naar rechts, beantwoordt de telefoon, loopt terug – wat is zo’n toneel groot! – en verdwijnt. Nulpunt.

Ik wil dat jij een beer wordt is een voorstelling voor zes jaar en ouder. De voorstelling gaat over een meisje, Carola, gespeeld door Carola Arons, met een bijzonder levendige fantasie. Zo levendig dat ze moeiteloos het lege toneel vult met beesten van papier. Vanuit het niets schept ze een diepe oceaan, een kleurrijke circuspiste, een koude zuidpool (je weet dat die koud is omdat je gure wind hoort), een dierentuin, en plekken die je moeilijk kunt benoemen omdat je ze moet inbeelden. Zoals je je bijna alles moet inbeelden, want het toneel is, zoals ik zei, voornamelijk leeg – op die papieren beesten na. Misschien zag een deel van het publiek dan ook heel andere dingen: een hemelruim, een carnavalsoptocht, een jungle. Of een leeg toneel. Dat kan ook. Dat vertrouwen stelt regisseur Sanne van Rijn in jou als kijker. Ze geeft je de keuze: meegaan met het verhaal, de illusie, met Carola die met haar vader, haar held, haar beer, dingen beleeft, of kijken hoe dingen (en mensen) op een podium bewegen, opkomen, bestaan, afgaan, verdwijnen.

De papieren beesten worden gevouwen, je ziet ze voor je ogen ontstaan. Sanne van Rijn maakt dus letterlijk theater. Maar de kijker doet dat ook. Hij denkt de voorstelling heel in zijn hoofd.

Vóóraf stemt ook tot nadenken
Als je van kunst verwacht dat ze iets met je doet – er zijn ook andere verwachtingen voorstelbaar –, is het interessant als dat iets al begint voordat je het theater binnenstapt. Op de website van NT Gent staat een publiciteitsfoto: Carola, geflankeerd door vader en moeder en een papieren varkentje, zo groot als haar schoen, met varkensvader en varkensmoeder. Ze zijn zuurstok- en babyroze, behalve het moedervarken, dat is vaalroze, alsof de zorg voor het huishouden haar van haar pigment heeft beroofd. Ook zijn ze glad zoals een varken hoort te zijn, niet harig wit of ribbelig zwart. Echte Origami-varkens, met scherpe hoeken en geometrische vormen.

Het is een grappig beeld, zo’n piepklein roze varkentje met vader en moeder, starend naar zijn menselijke spiegelbeeldfamilie, in een zee van ruimte, een immense toneelvloer met zwarte lucht erboven en zwarte lucht ervoor, daar waar het publiek zit. Die foto wekte een verlangen naar meer van de helderheid en precisie die uit het beeld sprak, een helderheid die je in de chaos en volheid en opeenhoping van dingen en gebeurtenissen van alledag zelden aantreft – behalve in lege, betonnen parkeergarages. Uit de foto sprak een wereldbeeld dat een grafisch vormgever zou kunnen ontwerpen als het hem gevraagd werd. Veel witruimte, en ook veel stilte, witruimte in geluid. Weinig gruis, alsof een kruimeldief zojuist de laatste ongeregeldheden opgezogen had. Die abstrahering maakt kunst vermoedelijk zo prettig omdat ze in het echt niet bestaat. Of slechts eventjes. Daar rot alles weg. Stoft alles onder. Kruipt alles door kieren en spleten naar binnen. In dit afgesloten lege universum heerste een prettige logica, dat kon niet anders. Ik was benieuwd naar de schepper die achter deze precisie schuilde. Iemand met positieve, mentale smetvrees, zo leek me.

In de voorstelling knutselt Carola de origamibeesten in elkaar. Nu eens vouwt ze een piepklein blaadje, dan weer worstelt ze met een enorm vel papier, formaat tweepersoonsbedlaken. Hoe groot het vel papier is, benadrukt Carola door de manier waarop ze het te lijf gaat. Liggend, met ver uitgestrekte armen boven haar hoofd, brengt ze de ene punt van het papier naar de andere, alsof ze een kanaal overzwemt. Vervolgens balanceert ze als een koorddanser tussen twee gebouwen, haar armen wijd, terwijl haar voeten de vouwen in het dubbelgeslagen papier strak strijken. Dat manipuleren van die grote vellen papier bleek nog niet zo eenvoudig, vertelt Sanne van Rijn. Vandaar dat je het maar één keer ziet.

In de overige gevallen gaat het knutselen in een oogwenk, alsof de fantasie daar beter in vorm is. Omdat het veel te langdradig zou zijn om al dat gevouw – hoe leuk ook – uitentreuren te tonen, kwam Sanne van Rijn op nog een vondst: in het zwart geklede mannen, ‘onzichtbaren’, die sluipvoetend en bliksemsnel origamibeesten op het toneel zetten. Deze dieven in de nacht, met op het hoofd een bivakmuts, vullen het toneel vliegensvlug met kleur: knalgroene kikkertjes, citroengele eenden, felroze varkens. Maar het blijven dieven, steeds nemen ze de papieren dieren weer mee terug de coulissen in, en dan is het toneel weer kaal en uitgestrekt, en het hoofd leeg. Dat is misschien kenmerkend voor de manier waarop verbeelding werkt. Er hoeft maar iets te gebeuren, of het is weg.

In de voorstelling prikt een telefoon regelmatig de illusie door. De spelende Carola wil het allemaal niet horen, hoe haar moeder aan de telefoon kwaakt, over papa, haar held. Daarvoor is haar relatie met hem te innig. In het slotbeeld, als vader na een dag spelen moe is en Carola nog helemaal niet, blaast ze liefdevol bellen over hem uit. Een sterrenhemel ontstaat, boven een slapende beer. De bellen zweven weg. Zwarte mannen zijn niet nodig.

Door die zwarte mannen realiseer je je dat je hebt zitten kijken naar theater, naar een illusie die wordt opgebouwd en afgebroken. Toch noemt Sanne van Rijn wat ze doet geen meta-theater. Eerder het omgekeerde. Een gefiguurzaagde boom is een gefiguurzaagde boom. De boom staat niet voor iets anders, is bijvoorbeeld niet ineens een heel bos. Dat is een eenvoudige manier van theatermaken, misschien wel de eenvoudigste die er is. Eentje waarin dingen niet symbool staan voor iets anders. Iets betekent niets, behalve de betekenis die je er als kijker zelf inlegt. Dat is nogal een verantwoordelijkheid neerleggen bij de kijker. Maar het klinkt zwaarder dan het is. Het is eenvoudig. Een leeg toneel. Kinderen in de grote zaal van de Stadsschouwburg die van opwinding zoemen tot het licht uitgaat en gillen van spanning als de voorstelling gaat beginnen. Pikdonker. Kijken. De wereld scheppen, net als Carola.

‘Was de origami er vanaf het begin?’ vraag ik Sanne van Rijn. In het prentenboek van Janosch waarop de voorstelling is gebaseerd, komt geen origami voor. Ze heeft het toegevoegd. Ze vertelt dat het kinderknutselige karakter ervan haar aansprak. Ik wil dat jij een beer wordt is tenslotte een kindervoorstelling. ‘We hebben continu origami staan vouwen. Je zou eens moeten zien hoe warrig en chaotisch en rommelig het er bij de repetities aan toeging.’ En dan stonden ze aan de zijkant zwermen kikkertjes op het toneel te gooien om te zien of het werkte. Dat het werkte. Toeval toelaten. Sanne van Rijn gelooft in acteurs die iets inbrengen. In gelukkige acteurs. Die spelen beter. Maar ze beseft ook dat haar private gekte niet al te veel aangelengd moet worden.

Ik wil dat jij een beer wordt door NTGent. Concept en regie: Sanne van Rijn. Gezien op: 3 december 2008, Stadsschouwburg Amsterdam