‘…om een groot dichter te zijn moet men, of men wil of niet, met vervaarlijke inhouden werken, met antieke of christelijke mythologieën, met cultuurpessimisme, als het geen optimisme kan wezen (dat wil zeggen met oneindig vergrote en vereenvoudigde gevoelens), met standbeelden en zonsondergangen à la Willink. Men moet katholiek zijn en aan de onsterfelijkheid geloven, of humanist en het verloren geloof met een bakvissenenthousiasme voor het leven hebben verruild. Of men moet op de drempel van zijn poëzie duidelijk uitspreken dat men aan een slecht geweten ‘in politicis’ lijdt. Het is hetzelfde misverstand dat men bijvoorbeeld ook in de oorlogsliteratuur tegenkomt, namelijk dat de vernietiging op reusachtige schaal in wezen verschrikkelijker zou zijn dan iedere willekeurige toestand van rust of tevredenheid. Er is niet minder verwoesting in een keurige stille kamer met de wieg bij het raam en een boom voor het huis dan in het moordende lawaai van een slagveld.’ Brood op de plank, Verzameld Kritisch Proza, Adriaan Morriën

»