Ik probeer het leven te begrijpen, grip krijgen heb ik opgegeven. Ik geef snel op. Een koe herkauwt gras. Er valt regen op bomen. Dingen gebeuren. De meeste gebeurtenissen zijn saai. Een vrachtwagen drukt me van de weg. Zijn zijkant grijpt de mijne. Een tsunami van blauw stroomt door het raam de auto binnen (licht als golf), daarna beukt het blauw in mijn portier (licht als deeltje). Dat is het. Je weegt niks. Hij is veertig keer zwaarder. Ik hang in zijn blinde hoek. Ik hoop dat hij geen hersenbloeding heeft en me het talud afduwt. Zonder transport staat alles stil. Panta rei. Hij stopt, is goed verzekerd, zegt hij. Zijn oranje lampen knipperen. Ik prent niettemin zijn nummerbord in – mijn ongeloof, mijn gebrek aan controle wil ik compenseren door iets te onthouden. Rede. Ik vereenzelvig het leven met a.) innerlijk leven b.) iemand die leeft. Uit een woord wring ik zoveel mogelijk betekenissen. Begrijpen, grijpen, grip opbrengen, greep.

»