De snelboot naar Velsen, die aan de achterkant van het Centraal Station vertrekt, kabbelt gemoedelijk voort, totdat hij, een paar honderd meter verderop, zich van zijn onzichtbare leiband losrukt en accelereert. Met 60 kilometer per uur scheert hij over het Noordzeekanaal, richting IJmuiden, richting zee, richting Engeland, vrijheid tegemoet. Hij meert aan in Velsen, een tochtje van een dik kwartier, en keert dan om naar Amsterdam. Onderweg zie je ontelbare zwanen, honderden, schat ik. In een karavaan drijven ze je tegemoet. Behalve dat het een mooi gezicht is, kleine dingen die de ziel beroeren, baart de karavaan me ook zorgen. Iemand vertelde me, dat als zwanen eenmaal Amsterdam bereikt hebben, en per ongeluk onder een brug door zwemmen, de grachten in, ze nooit meer wegkomen. Dat beeld laat me niet los. Een zwaan, eeuwig ronddobberend in de grachten, ongelukkig en eenzaam als een vis in een vissekom. Ze zijn zwaar. Ze stijgen moeizaam op. Ze komen niet over die bruggen heen – aanloop te kort, Amsterdamse gracht te kort. Ik ben vergeten waarom ze niet eenvoudig terugzwemmen, onder die bruggen door, of er sprake is van stroming, trots, desoriëntatie, wanhoop… Je moet trouwens niet voorin die fast ferry gaan zitten, daar zie je niets, de ramen zijn ramen waar je niet doorheen kunt kijken. Achterin is de beste plek. Je moet dit van te voren weten, het is een half-vliegtuig waarin je plaatsneemt, je krijgt een safety procedure te horen en je moet een gordel om. Onderweg is er behalve die zwanen verweerd hout en groen bemoste oevers, kortom, een overdaad aan toevallig ontstane, pretentieloze schoonheid. En bergen kolen. Een ongelooflijk imposant landschap van kolenbergen, hoge transportbanden en olietanks, op nog geen vijf minuten van het station. De grootste brandstofoverslag van Europa. Na afloop blijf ik met één groot probleem zitten: hoe raken die zwanen op het Noordzeekanaal verzeild? Het is vermoedelijk geen werkelijk probleem, anders zou ik wel mensen mailen, onderzoeksjournalistiek bedrijven.