Eén lezer is genoeg voor de rechtvaardiging van een bestaan. – Luc Devoldere 

Je lezer moet je zelf verzinnen, geloof ik; dat is al een deel van ons werk, het bedenken van een lezer, een sympathieke, niet onkritische lezer, die je niet al te zeer de baas is maar ook niet je mindere, een partner die er plezier in heeft dat we met dezelfde problemen worstelen, die niet geïrriteerd raakt als onze meningen tegen elkaar ingaan, niet neerbuigend als hij het beter weet, niet dom, die niet onserieus wordt en niet zijn speelsheid verliest, en vooral niet wraakzuchtig wordt. Onze lezer: een voortbrengsel van onze fantasie, niet onwerkelijker en niet werkelijker dan de personages van een vertelling, een toneelstuk; de lezer als de ongeschreven rol. Ongeschreven maar niet onbepaald, uitgespaard door het geschrevene; of het de rol is van een schooljongen die les krijgt of de rol van een rechter die ervan geniet als hij ons op een inconsequentie kan betrappen, de rol van een discipel wiens plicht het is bewonderend tegen ons op te kijken, de rol van een idool wiens gunst wij met vleierij moeten aftroggelen, of gewoon de rol van een partner, een medewerker, die samen met ons zoekt en vraagt en ons aanvult, een menselijke metgezel – de keus is aan mij, de schrijver, en van niemand kan ik verlangen dat hij die rol, die uitgespaarde rol op zich neemt; ik kan alleen blij zijn als iemand het doet, man of vrouw – ergens in de zon of onder een lamp, in een spoortrein, in een café, in een van de wachtkamers van het leven – en vooral als iemand het met talent doet. – Max Frisch, dagboekfragment in Lucifers bij de brand

»