We rijden 523 kilometer om te leren pottenbakken. Het lijkt verrassend genoeg op autorijden. Dat is een pluspunt. Gasgeven kunnen we. Met het omzetten van een schakelaar starten we de draaischijf, een voetpedaal regelt de snelheid. De klei zwiept rond. We moeten duwen en knijpen tot de massa als een bolletje perfect in het midden ligt. Contact houden met het lichaam. Dit heet centreren. Centreren gebeurt op gevoel. Als je het kunt duurt het vijf seconden. Net als bij fietsen en schaatsen snap je niet waarom je het ooit niet kon. Voorlopig wiebelt en waggelt de klei, ze weigert stil te staan. ‘Kijk op de weg, niet naar je handen om het stuur’, maant de pottenbakjuf die ons in een Volkswagen zag arriveren. Daar zie ik het gezicht van een computerprogrammeur. Naast me een mager Frans meisje van wie haar haar in de klei hangt – ennui – en een luidruchtig Vlaams meisje. Gelukkig kan ik niet in hun hoofden kijken om te zien wie zij naast zich zien. De vieze, vochtige kleihanden zijn vreselijk. Bij sommigen reikt de natte klei tot de elleboog, alsof ze in het achterste van een koe zijn geweest. ‘s Avonds draait het in bed. Zoals je de zee voelt als je een dag gevaren hebt. We hebben alles, daar ligt het geluk niet, misschien duikt het op als dingen niet meer ergens vandaan komen, behalve uit eigen handen. Van klei een drinkbeker maken en daar koffie uit drinken.