Alles werd erdoor veranderd. Het leven na de uitvinding van de taal was onbegrijpelijk voor degenen die vóór de uitvinding van de taal leefden. De taal maakt communicatie en coördinatie mogelijk en versnelt zo het proces van leren en scheppen. Een nieuw idee kan snel worden verspreid als iemand het kan uitleggen en aan anderen kan overbrengen, zodat die het niet meer zelf hoeven te ontdekken. Maar het belangrijkste voordeel van de taal is niet communicatie, maar zelfreflectie. De taal is een soort truc die het brein in staat stelt zichzelf te ondervragen, een toverspiegel die het brein laat zien wat het denkt, een handvat dat van het brein een stuk gereedschap maakt. Doordat ze greep geeft op de glibberige, doelloze activiteit van het zelfbewustzijn en de zelfbespiegeling, kan de taal van het brein een bron van nieuwe ideeën maken. Zonder de cerebrale structuur van de taal zouden we geen toegang hebben tot onze eigen geestelijke activiteit. We zouden zeker niet zo denken als we nu doen. Als onze breinen geen verhalen kunnen vertellen, kunnen we niet bewust scheppend bezig zijn; dan kunnen we alleen per ongeluk iets scheppen. Totdat we het brein temmen met een organisatorisch werktuig dat in staat is om tegen zichzelf te praten, hebben we toevallige gedachten zonder verhaal. Dan hebben we het brein van een wild dier. Dan hebben we slimheid, maar geen gereedschap om daarvan te profiteren. – De wil van technologie, Kevin Kelly (vertaald door Menno Grootveld, Pon Ruiter en Wim Scherpenisse), dwarsligger 160