In Nu is later vroeger van Joke van Leeuwen is Kairos een mooie jonge blote man, een godenzoon. Uit zijn voorhoofd groeit een haarlok die naar rechts waait, het beeld uit, een wimpel in de wind. Zijn achterhoofd is kaal, ‘daar valt geen kans meer te grijpen’ schrijft ze. Het is kwart voor zeven, dauw glinstert op de metalen lak van Volkswagen. Ik grijp twee oude handdoeken uit de kast, ze hingen in de keuken toen ik kind was, en wrijf modderspetters van een maand geleden weg, uit Loon op Zand, waar de landweg waarop ik reed veranderde in een modderpoel en zo smal was dat één auto moest uitwijken, ik of de tegenligger. Ik bleek het dier dat een duel steeds ontweek (de SUVs die ik tegenkwam waren groter, ze stormden op me af, locals die elk gat en elke oneffenheid kenden en die haast hadden, ik bevond me duidelijk op hun territorium) en belandde met twee wielen in de berm. Sinds gisteren weet ik dat dieren met de grootste wapens (kevers, herten, krabben) dat ook het liefste doen, een duel ontwijken, ze tonen in een rituele dans weliswaar hun wapen maar wagen zich zelden aan een gevecht. Op weg naar de keuken realiseer ik me dat ik de auto enkel hoef droog te wrijven, er is haast bij, het belooft een warme dag te worden, de zon vertoont het felle licht van april, ongefilterd en ongedempt door gebladerte, bomen en planten moeten nog uitlopen, het kaatst op alle ruiten. Het roet en zwart en de modder en de dauw zitten nu in de handdoeken. Feitelijk word ik kairos gewaar.